Aanvullende gegevens:
R. Descartes, Meetkunst, in de vertaling van J.H. Glasemaker,
maakte onderdeel uit van Descartes' Proeven der Wys-Begeerte ofte
Redenering, editie Amsterdam: Jan ten Hoorn (1692).
Opgenomen zijn pp. 368-373: de inleiding van het werk.
De opmaak van de formules is niet helemaal behouden: \/ is gebruikt
bij wijze van wortelteken, en in het origineel was de stok van het
wortelteken doorgetrokken waar in de HTML-versie haakjes zijn gebruikt.
In het origineel zijn geen voetnoten, maar staat bij
diverse woorden het Latijnse origineel in de marge genoteerd. Deze
woorden zijn hier tussen accolades tussengevoegd op de plek waar het
noot-teken was aangebracht.
R. DES - CARTES
MEETKUNST.
EERSTE BOEK.
Van de werkstukken, die men bewerken kan, met
alleenlijk rechte lijnen, en kringen daar
toe te gebruiken.
Lle de
{Problemata} der
{Geometria} Meetkunst konnen
lichtelijk tot zodanige
{Termini} merkteekens gebracht
worden, dat men daar na niets anders behoeft om hen te
{Construere} bewerken, dan de
langte van enige rechte lijnen te kennen.
I. Hoe de rekening van de
Rekenkunst met de werking van de Meetkunst
overeenkoomt.
En gelijk de gehele {Arithmetica}
Rekenkunst alleenlijk uit vier of vijf
{Operationes} bewerkingen bestaat,
te weten {Additio} d'Optelling,
{Substractio} d'Aftrekking,
{Multiplicatio} Vermenigvuldiging,
{Divisio} Verdeling en
{Extractio radicum} d'Uittrekking
der wortelen, die voor zeker slach van
{Divisio} Verdeling genomen kan
worden; zo heeft men ook in de
{Geometria} Meetkunst niets anders
te doen, aangaande de lijnen die men zoekt, om hen te
bereiden, op dat zy bekent zouden worden, dan anderen
daar by te voegen, of daar van af te trekken: of, als
men een heeft, die ik
{Unitas} d'eenheit zal noemen, om
haar zo veel beter tot
{Numeri} getallen te
{Referre} betrekken, en die
gemenelijk naar believen genomen kan worden, en daar na
noch twee anderen, daar toe een vierde te vinden, die
tot d'een van deze beide is, gelijk d'ander tot
d'eenheit; het welk even hetzelfde is, als de
{Multiplicatio} vermenigvuldiging:
of daar uit een vierde te vinden, die tot d'een van deze
beide is, gelijk
{Unitas} d'eenheit tot d'ander,
't welk het zelfde, als de
{Divisio} Verdeling is: of
eindelijk een of twee, of meer
{Linea media proportionalia}
middelëvenredige lijnen tusschen d'eenheit en enige
andere lijn te vinden; en dit is even 't zelfde, als de
{Radix quadrata aut cubica}
vierkante of teerlingsche wortel, en zo voort, uit te
trekken. En ik zal niet schromen deze
{Termini} benamingen van de
{Arithmetica} Rekenkunst in de
{Geometria} Meetkunst in te voeren,
om zo veel beter verstaan te worden. [p. 368]
II. De Vermenigvuldiging.
Laat, tot een voorbeelt, AB
{Unitas} d'eenheit zijn, en dat
men BD met BC
{Multiplicare} vermenigvuldigen
moet; zoo behoef ik niets anders te doen, als de punten
A en C te zamen te voegen, daar na DE
{Parallela evenwijdig met CA te
trekken; en BE zal
{Productum d'uitkomst van deze
{Multiplicatio Vermenigvuldiging
zijn.
III. De Verdeling.
Of indien men BE door BD moet
{Dividere} delen, zo zal ik, de
punten E en D te zamen gevoegt hebbende, AC
{Parallela} evenwijdig met DE
trekken; en BC zal
{Quotiens} 't hoeveelde van deze
{Divisio} verdeeling wezen.
IV. {Extractia} D'uittrekking
van de vierkante wortel.
Of indien men uit GH de
{Radix Quadrata} vierkante wortel
moet {Extrahere} trekken, zo zal
ik daar lijnrecht FG, die
{Unitas} d'eenheit is, byvoegen,
en, FH in twee gelijke delen in 't punt K delende, uit
het {Centrum} middelpunt K de
{Circulum} kring FIH beschrijven;
en als ik daar na uit het punt G een rechte lijn
opwaarts tot aan I rechthoekig op FH trek, zo zal GI de
gezochte {Radix} wortel zijn. Ik
zeg hier niets van de
{Radix cubica} teerlingsche wortel,
noch van d'anderen, om dat ik hier na bequamelijker daar
af spreken zal.
V. Hoe men {Nota}
tekenen in de {Geometria}
Meetkunst kan gebruiken
Doch men behoeft dikwijls niet dus deze lijnen op 't
papier te trekken; maar 't is genoech hen door enige
letters, yder door een enige, aan te wijzen. Gelijk, om
de lijn BD bij GH te voegen, zo noem ik d'een a
en d'ander b, en schrijf a + b, en
a - b, [pag. 369] om b van a af te
trekken; en ab, om d'een met d'ander te
{Multiplicare} vermenigvuldigen;
en a/b, om a
door b te {Dividere} deelen;
en aa of a2, om a met
zichzelf te vermenigvuldigen; en a3,
om dezelfde noch eens met a te vermenigvuldigen,
en dus tot aan 't oneindig; en
\/(a2 + b2), om de
{Radix Quadrata} vierkante wortel
uit a2 + b2 te
trekken; en
\/(C. a3 - b3 +
abb), om de
{Radix cubica} teerlingsche wortel
uit a3 - b3 +
abb te trekken, en dus met d'anderen. Hier staat aan te merken dat ik door
a2, of b3, of
diergelijken, gemenelijk niets anders bevat, dan geheel
{Linea simplices} enkelde lijnen,
schoon ik, om my te dienen van de namen, die in de
{Algebra} Stelreegel gebruikelijk
zijn, hen {Quadrata} Vierkanten, of
{Cubi} Teerlingen, en zo voort,
noem. Men heeft ook aan te merken dat alle
de delen van een zelfde lijn gemenelijk door even veel
{Dimensiones} afmeetingen
uitgedrukt moeten worden, als
{Unitas} d'eenheit niet in
{Questio} 't voorstel bepaalt is,
gelijk hier a3 heeft zo veel
{Dimensiones afmeetingen, als
abb, of b3, uit de welken de
lijn, die ik \/(C. a3 -
b3 + abb) genoemt heb,
samengevoegt is: maar dat het niet desgelijks is, als
{Unitas} d'eenheit bepaalt is,
om dat zy overäl, daar al te veel, of al te weinig
afmeetingen zijn,
{Subintelligere} onderverstaan
kan worden; gelijk, indien men de
{Radix cubica} teerlingsche wortel
uit aabb - b moet trekken, zo moet men achten dat
de hoegrootheid aabb eenmaal door
{Unitas} d'eenheit gedeelt is, en
dat d'andere hoegrootheid b tweemaal door de
zelfde eenheit vermenigvuldigt is. Voorts, op dat yder lichtelijk aan de
namen dezer lijnen zou gedenken, zo moet men altijt een
bezondere tafel maken, naar dat zy gestelt of verandert
worden, met, tot een voorbeelt, dus te schrijven: AB 1, dat is, AB is gelijk met 1,
od d'eenheit. GH a BD b, en zo voort.
VI. Hoe men tot de
{Æquationes}
vergelijkingen moet komen, die dienstig zijn om de
werkstukken op te lossen.
Als men dan enig
{Problema} werkstuk wil
{Resolvere} oplossen, zo moet men
dat in 't begin als gemaakt aanmerken, en namen aan
alle de lijnen geven, die nootzakelijk schijnen om 't
zelfde te bewerken, zo wel aan de genen, die onbekent
zijn, als aan d'anderen. Daar na moet men, zonder enig
onderscheit tusschen deze bekende en onbekende lijnen
aan te merken, de zwarigheit deurlopen, en dit
[pag. 370]
naar d'ordening, die naturelijkst van allen toont op
welke wijze zy onderling van malkander afhangen, tot dat
men een weg gevonden heeft om een zelfde
{Quantitas} hoegrootheit op twee
{Modi} wijzen uit te drukken, 't
welk men een {Æquatio}
vergelijking noemt; want de
{Termini} merkteekenen van d'een
dezen twee wijzen zijn met de genen van d'ander gelijk.
En men moet zo veel van zodanige vergelijkingen vinden,
als men lijnen, die onbekent waren, onderstelt heeft.
Of, indien men niet zo veel van hen vind, en echter
niets van 't geen, dat tot het
{Questio} voorstel
verëischt word, nalaat, zo is dit een bewijs van
dat het niet volkomentlijk bepaalt is. En men mag dan
naar believen bekende lijnen nemen, in plaats van alle
d'onbekende, met de welken geen
{Æquatio} vergelijking
overëenkomt. En indien daarna noch veel overblijven,
zo moet men bij ordening yder der overgeblevene
vergelijkingen gebruiken, 't zy met haar alleen aan te
merken, of met d'anderen te vergelijken, om yder van
deze onbekende lijnen te verklaren; en dus, met hen te
{Reducere} herleiden, maken dat er
niet meer dan een enige overblijft, die met enige andere
bekende gelijk is, of welks
{Quadratum} vierkant, of
{Cubus} teerling, of
{Quadrato-quadratum}
vierkantsvierkant, of sudre-solidum, of
{Quadrato-cubum}
teerlingsvierkant, en zo voort, met het geen gelijk is,
't welk uit {Additio}
d'optelling, of {Substractio}
d'aftrekking van twee of meer andere
{Quantitates} hoegrootheden
voorkomt, daar af d'een bekent is, en d'anderen te zamen
gezet zijn van enige
{Media proportionalis}
middelëvenredigen tusschen
{Unitas} d'eenheit en dit
{Quadratum} vierkant, of deze
{Cubus} teerling, of dit
{Quadrato-quadratum}
vierkantsvierkant, en zo voort, door andere bekenden
{Multiplicatum} vermenigvuldigt;
't welk ik in dezer voegen aanwijs: zb, of z2-az + bb, of z3+az2+ bbz -c3,
of z4az3 + b2z2 - c3z + d4,
en zo voort.
Dat is, z, die ik voor d'onbekende
{Quantitas} hoegrootheid neem,
is gelijk met b, of het
{Quadratum} vierkant van z
is gelijk met het vierkant van b, min a,
met z vermenigvuldigt; of de
{Cubus} teerling van z
is gelijk met a, vermenigvuldigt met het
vierkant van z, meerder het vierkant van b,
vermenigvuldigt met z, minder de teerling van
a; en dus met d'anderen. En men kan in dezer voegen, altijt
alle d'onbekende
{Quantitates} hoegrootheden tot
een enige brengen, als het
{Problema} werkstuk door
{Circuli} kringen en rechte lijnen
gemaakt kan worden, of ook door
{Sectiones conica} kegelsche
snijdingen, of door enige andere lijn, die niet dan van
een of twe {Gradius} trappen
meer t'zamengezet is. Maar ik wil mij niet verletten met dit
naauwkeuriglijker te verklaren, om dat ik u van 't
vermaak, van zulks uit u zelf te leren, en van de
nuttigheit van uw geest te beschaven, met u daar in t'
oeffenen, ('t welk naar mijn oordeel, 't voornaamste is,
dat men uit deze wetenschap trekken kan) zou beroven;
en ook om dat ik hier in niets zo zwaar bespeur, 't welk
van de genen, die een weinig in de gemene
{Geometria} Meetkunst, en in de
{Algebra.} Stelreegel geoeffent
zijn, en die op al 't geen acht nemen, t welk in deze
{Tractatus} Verhandeling staat,
niet gevonden kan worden. Ik zal dieshalven my hier vernoegen
met u te verwittigen dat, als men in 't herleiden van
deze {Æquationes}
vergelijkingen niet nalaat om alle de
{Divisiones} verdelingen te
gebruiken, die mogelijk zijn, men zonder twijffel
{Termini simplissimi} d'enkelste
merkteekens, tot de welke het
{Questio} voorstel gebracht kan
worden, zal hebben.
VII. Welke de platte
{Problemata} werk stukken zijn;
en hoe zy {Resolvere}
opgelost worden.
En indien het door de de gemene
{Geometria} Meetkunst opgelost
kan worden, dat is, alleenlijk met
{Lineæ rectæ &
Circulares} rechte en kringsche lijnen,
op een {Superficies planæ}
platte vlakte getrokken, te gebruiken, zo zal, als de
leste {Æquatia}
vergelijking geheellijk herleid is, ten hoogsten niet
meer overblijven, dan een onbekent
{Quadratum} vierkant, met het geen
gelijk, 't welk van {Additio}
d'Optelling of {Substractio}
d'Aftrekking van des zelfs
{Radix} wortel, door enige bekende
{Quantitas} hoegrootheit
{Multiplicare} vermenigvuldigt,
die ook bekent is, voortkoomt.
En dan zal deze
{Radicx} wortel, of onbekende
lijn, lichtelijk gevonden worden. Want indien ik, tot
een voorbeelt z2az + bb
heb, zo maak ik de
{Triangulum rectangulum}
rechthoekige driehoek NLM, welks zijde LM met b,
de {Radix quadrata} vierkante
wortel van de bekende grootheid bb, gelijk is,
en d'andere zijde LN gelijk met
1/2a, de helft van d'andere
bekende {Quantitas}
hoegrootheit, die door z, dewelk ik onderstel
d'onbekende
[pag. 372]
lijn te wezen, vermenigvuldigt is en indien ik daar na
MN, de {Basis} gront van deze
driehoek, tot aan O verlang, in voegen dat NO met NL
gelijk is, zo zal de gehele OM z, de gezochte
lijn, wezen. En deze wordt dus uitgedrukt:
z1/2a
+ \/(1/4aa + bb). Maar indien ik yy-ay + bb heb, en dat y de
{Quantitas} hoegrootheit is, die
men vinden moet, zo maak ik weêr de zelfde
{Triangulus rectangulus}
rechthoekige driehoek NLM; en ik trek NP, die gelijk
met NL is, van zijn {Basis}
gront MN af, en d'overige PM zal y, de gezochte
{Radix} wortel, zijn: in voegen
dat ik y -1/2a
+ \/(1/4aa + bb) heb.
Desgelijks ook, indien ik
x4 -ax2 +
b2 had, zo zou PM x2
wezen; en ik zou
y
\/(
-1/2a
+ \/(1/4aa + bb)
) hebben;
en dus met d'anderen.
Eindelijk, indien ik
zaz - bb heb, zo maak ik NL met
1/2a gelijk, en LM met
b gelijk, even als te voren. Daar na, in plaats
van de punten M en N te zamen te voegen, trek ik MQR
{Parallela} gelijkwijdig met LN;
en als ik uit het
{Centrum} middelpunt N deur L een
{Circulus} kring, die de gezeide
lijn in de punten Q en R deursnijd, getrokken heb, zo
zal de gezochte lijn z MQ, of MR wezen; want in
dit geval word zy op twee wijzen uitgedrukt, te weten,
z1/2a
+ \/(1/4aa - bb) en
z1/2a
- \/(1/4aa - bb). En indien de
{Circulus} kring, haar
{Centrum} middelpunt in 't punt N
hebbende, en deur 't punt L deurgaande, de rechte lijn
MQR niet deursnijd, noch raakt, zo zal 'er geen
{Radix} wortel in de
{Æquatio} vergelijking
wezen; in voegen dat men daar uit verzekeren kan dat de
bewerking van {Problema
propositum} 't voorgestelt werkstuk
onmogelijk is.
[pag. 373] Voorts, deze zelfde
{Radices} wortels konnen door
ontellijke andere middelen gevonden worden; en ik heb
alleenlijk dezen, als zeer
{Simplices} enkelt zijnde, willen
stellen, om te betonen dat men alle de
{Problemata} werkstukken van de
gemene {Geometria} Meetkunst
kan bewerken, zonder iets anders te doen, als het
weinige, 't welk in de vier
{Figura} afbeeldingen, die ik
verklaart heb, begrepen is. En ik geloof niet dat
d'Ouden daar op gemerkt hebben; want zy zouden anders
niet de moeite gedaan hebben, van zo veel grote boeken
daar af te schrijven, in de welken
{Ordo} d'ordening van hun
{Propositiones} voorstellingen
alleen aan ons bekent maken dat zy niet de rechte middel,
om hen alle te vinden, hebben gehad, maar dat zy
alleenlijk de genen, die hun voorquamen, vergadert
hebben.