Inwydingsrede,
betoogende de noodzakelykheid,
om de beoefening der
WISKUNSTE,
Met een goede opvoedinge
gepaart te doen gaan.
Johan Frederik Hennert.
Te Rotterdam
1766.
Aanvullende gegevens:
Inaugurale rede van J.F. Hennert. Oorspronkelijke Latijnse redevoering uit 1765
werd al snel van een Franse en deze Nederlandse vertaling voorzien. Vertaling
was afkomstig van het letterminnend genootschap onder de zinspreuk: Unitis
Conatibus Scientiæ excultæ nectuntur. Uitgegeven te Rotterdam
bij Abraham Bothall (1766). Tekst begint op pagina 5
DEN
WELEDELEN GROOT ACHTBAREN
EN AANZIENLYKEN HEEREN
BURGERMEESTEREN,
EN
VROEDSCHAPPEN
DER BLOEIENDE STAD
U T R E C H T,
GUNSTIGE BEZORGEREN DER
HOOGE SCHOOLE, HANDHA-
VEREN DER WETTEN,
VOORSTANDEREN EN BESCHER-
MEREN VAN KUNSTEN EN
WETENSCHAPPEN;
WORD DEZE
INWYDINGSREDE
MET DE VERSCHULDIGDE EERBIED
O P G E D R A G E N
DOOR
JOHANNES FREDERIK HENNERT.
INWYDINGSREDE
VAN
JOHANNES FREDERIK HENNERT,
Betogende de noodzakelykheid, om de Beoeffening der
Wiskunste, met eene goede opvoedinge gepaart te
doen gaan.
WELËDELE GROOT ACHTBARE HEEREN
BURGERMEESTERS, EN
VROEDSCHAPPEN DER STAD UTRECHT;
ZEER EDELMOEDIGE BEZORGERS
DER HOOGE SCHOLE.
LEDER VAN HET HOOGE GEREGTSHOF,
WAKKERE HANDHAVERS VAN
REGT EN GEREGTIGHEID.
[pag. 6]
EN GY DIE DEZER HOOGE VERGADERINGEN
GEHEIMSCHRYVERS
ZYT, ZEER AANZIENELYKE HEEREN.
HEER RECTOR MAGNIFICUS.
ZEER BEROEMDE HOOGLEERAARS
ZOO IN GODLYKE ALS MENSCHELYKE
WETENSCHAPPEN, AAN MY,
OP HET ALDERNAUWST, VERKNOGT
AMPTGENOTEN.
ZEER WELSPREKENDE EN GETROUWE
UITLEGGERS DES H: WOORDS.
ZEER GELEERDE EN VERNUFTIGE
LEERAARS IN ALLE KUNSTEN EN
WETENSCHAPPEN.
[pag. 7]
ZEER LUISTERRYKE HOORDERS
BEGUNSTIGERS EN AANKWEEKERS
VAN EDELE WETENSCHAPPEN.
EN GY ALLERDEFIGSTE BURGERSCHAAR
DEZER HOOGE SCHOOL,
DE AANWAS VAN HET GEMEENEBEST,
HET KWEEKSCHOOL DER
KERKE, UWER OUDEREN EN ONZE
LUST.
O Stervelingen! welk is die ydele verwaandheid
die gy in de waereldsche zaken laat uitblinken?
om dat gy Ryk, gelukkig, en in anzien
zyt, wild gy daarom geroemd worden?
met een oog van veragting en verontwaardiging
ziet gy die geenen aan, die u Rykdommen
en een gelukkig leeven bezorgt hebben: Gy, die zelfs
menschen zyt, poogt u van het menschdom te onderscheiden.
O Dwazen! de Natuur heeft u arm en ontbloot van
alle aardsche versierselen voortgebragt. Dog in 't binnenste
uwer zielen, heeft zy u die vermoogens gegeven,
waer door gy u Ryk, gelukkig, en aenzienlyk maaken
kunt; dit belet de schaamte u egter op te merken.
[pag. 8]
De stervelingen bedriegen zich zelven, ja zy bedriegen
zich ten hoogsten, door te gelooven, dat de voordeelen des
lichaems boven de deugd en voortreffelykheid der ziele
moeten geschat worden. De jaren vliegen snel voorby, en
ten laatsten komt de bleeke dood zoo wel aan de Paleizen
de Koningen, als aen de hutten der armen kloppen.
Een ieder moet zynde woonstede verlaten. Gy moet alle
uwe waardigheden en eerampten afleggen, uw Erfgenaem,
uwen dood met het uiterste ongedult verwagtende, zal
speeldende uwe Schatten en Rykdommen verspillen, wat zal
hier op volgen? men zal uw lighaem in eene pragtige Graftombe
opsluiten, over welkers kunstige schikking de
voorbyganger zich verwonderen zal; maer van u zal hy
niets anders zeggen, als deeze is 'er ook geweest. Gy
verteerd u zelven ten dienste van een ander, ook zal de
Faam voor u den Tempel der Eere sluiten.....
Hoe! zal ik dan geheel en al vergaan? de ziel nogtans
haakt naar een langer leeven, zy streefd naar de onstervelykheid.
Er is een zeker en vast uitdruksel van de
eeuwigheid der ziele diep ingegraveerd.
De trek, dien wy tot een langer leven hebben, moest
ons aanspooren, om daden aan t' verre nageslagt overtelaaten,
welke onze gedagtenissen vereeuwigen zouden.
Beklagenswaardig zeeker is den dood van die geenen,
welke by zich zelven bedenken van tot geen nut der waereld
voor den nazaat geweest te zyn, maar in tegendeel
onder een eeuwige en diepe vergeetelheid bedolven te leggen.
Wat kan men zich grooter en waardiger voor
een ziel, ter Eeuwigheid geschikt, verbeelden, dan den
dood eenes Helds; van een' Burger, die zyn Vaderland
[pag. 9]
welgediend; van een' door zyn verstand befaamt man, die
zich door zyne geleerdheid en doordringendheid van geest
beroemd gemaakt heeft? Deze gelukkigen, zich vry en
los van de banden des lighaems bevindende, vliegen op
naar die verhevene zitplaats, van waar hunne zielen
naar de aarde needergedaalt zyn. De Bergen ontvliegen
hun gezicht, ja zelfs de aardbol verdwynt uit hunne oogen.
Zy steeken hunne hoofden met een snellen vlugt als door 't
gesternte. Zoo ziet men dat de Roem van een Cesar,
Cicero, en Archimedes duurd tot op heden toe. derzelver
gedenkteekenen zullen 't voorwerp der verwondering, tot
in de verafgeleegenste Eeuwen zyn; en tot voorbeelden
ter naarvolging strekken. De geest, door 't beschouwen
van deze groote mannen, met vergenoeging aangedaan,
voelt zich boven 't aardsche verheven. Laaten wy dan
onze kamers liever met de beeldnissen van deze mannen
versieren, als met kostelyke Tapytseryen, om de vergelding
van groote deugden, onzen kinderen voor oogen te
stellen. Laat ons onze kinderen leeren, dat het niet door
groote Rykdommen, nog aanzienelyken afkomst, noch voordeelen
van 't lichaem is, dat derzelver Roem tot op heden
toe geduurd, en aengehouden heeft. Laaten wy de zaaden
der deugd in de teedere harten der kinderen stroien,
op dat zy in dezelve diepe wortelen schieten, die nog
de kwaade gewoontens, nog de ongebondene zeede
zullen kunnen uitroeijen. Op zoo eene wyze zal dan de
opvoeding der jeugd niet in 't opschikken en versieren des
lichaams bestaan, maar in 't versieren en volmaken der
edele ziel, aen welkers sterkte en goede gesteldheid, ons
meer dan aen eenige andere zaak moet gelegen zyn.
[pag. 10]
Verscheide wysgeren hebben voor de ziel een Artzenye
bereid, die niet dan naar den smaak dan van zeer weinige menschen
is geschikt; in tegendeel by de meesten gehaat en verdagt
gehouden is geweest. De Natuur heeft ons eenige
sprankelen vuurs geschonken, welke door de kwade zeden
en gevoelens bedorven zynde, wy wel ras op zulk eene
wyze uitblusschen, dat het licht der natuur geen de
minste flikkering meer vertoond. Van onze geboorte af
aan, van dat tydstip dat wy het daglicht zien ryzen, bevinden
wy ons geduurig midden in allerley soort van verkeertheden,
en zuigen de dwaalinge met den melk onzer voedster in.
De waarheid zal wel dra voor den Leugen, en de Natuur
zelfs voor een ingeworteld gevoel wyken, indien de
ziel door een mannelyke redenkaveling onderschraagt, zich
niet tegens de aenlokselen des vernufts en inbeeldinge stelt.
Alle weetenschap, op vaste gronden gevestigd, brengt
zeer veel toe ter aankweeking van het verstand: want zy bepaald
het aan eene aanhoudende en sterke overdenking, en
wind het verre van een losse en oppervlakkige bespiegeling.
Intusschen is de Wiskunst een groot behulp voor de jeugd,
vermits zy aen derzelver teedere en zwakke verstanden kragt
en sterkte byzet, zoo dat zy niet door een soort van ydele,
onzeekere, en verwyfde denkbeelden verswakken; maer dat
de geest in tegendeel, door de wiskunde beschaaft, met een opslag
van 't oog ontdekt, of de wyze van denken met den goeden
Leertrant overeenstemt. Wy ontkennen egter daarom
niet, dat de andere weetenschappen, wanneer zy grondig
behandeld worden, veel tot aankweking van hget verstand
zouden kunnen toebrengen, wy zoude het belachelyk
vinden, dat iemand ons de wiskunst zoo wel als de Grieksche
[pag. 11]
taal en Oudheidkunde als volstrekt noodzaakelyk opdrong
om een goed Burger te maaken. De manier van
los en vlot te denken, dat thans de heerschende gewoonte
is by veelen, en van onze jeugd vooral, zoo gretig gevolgd
word, is de voornaamste springveer die my bewoogen
heeft om heden eenige der Redenen voor te stellen,
waarom met een goede opvoeding de beoeffening der Wiskunst
moet vergezelschapt gaan.Maar daar ik een zoo gewigtige
stoffe staa te ontvouwen, zoo verzoeke ik u, myn
Heeren! op 't alleryverigste, dat gy van geen Meetkundigen,
gewoon aen de allereenvoudigste waerheid, eene sierlyke
Reedevoering, verheevene schikking van woorden,
welsprekenden toonval, en andere, eenen Letterkundige
passende, aangenaemheeden verwagt, vergeef veel eer aan
mynen voor de waerheid zoo yverenden geest 't geen aan een
Meetkunstenaar eigen is, by aldien my iets stotende of
onaangenaams mogt ontsnappen, neemt het dan met de
zelve opregtheid aen, als wy 't zelve overdagt hebben.
Ik hebbe een afkeer van gemeene heiligschennis, en
verdryve de eerloze jeugd van hier. Vertrekt uit onze
byeenkomsten, Gy, die met de gebreken van buitenlandsche
volkeren besmet zynde, met de oude deugden der
Batavieren den spot dryft, die de beeldnissen uwe Voorvaderen,
waar in men de eenvoudigheid en agtbaerheit
hunner zeden ziet doorstralen, veragt; die het Lezen van
dartele boeken voor gezonde Weetenschappen stelt; die
onbedagtelyk met de allerernstigste zaken den spot dryft;
die eindelyk alle uwe kragten inspant om de heerlyke volmaaktheden,
waer de Heemel u meer dan eenig ander volk
mede begiftigt heeft, binnen in u uit te roeijen, en de ydelheid
[pag. 12]
der Fransche Natie in de plaetse te stellen. Gy belachelyke
nabootzers, u verwyze ik naar 't gezelschap der
Toneelspeelders en Ontugtige Vrouwen, dat de Hooge
Schoolen voor u geslooten moogen zyn; dat men voor u
een Schouwburg opene, en u toneelspeelders, dansers,
en meesters voor diergelyke oeffeningen toevoege.
Zie daar de Hoogleeraren, die meest met uwe verwyfde
zeeden overeenkomen.
Het is tot u, dat ik myne reden wende, O wyze Ouders
die u toelegt! om van uwe kinderen gelukkige Burgers
te maken; tot u, die hun met de erffenisse uwer goederen
en adeldom, uwe deugden overdraagd. Ik zal, zoo
veel in myn vermoogen is, eenige hulpmiddelen aan de
hand geven, door welken gy u met voordeel van dien
zeer gewigtigen pligt, welke al uw vermaak uitmaakt, zult
kunnen kwyten, en uw edel nakroost voor de besmette
Zeden dezer Eeuw bewaren.
De ziel heeft zonder twyffel van de natuur zeer veele
uitstekende vermogens ontfangen, om de verschillende
posten en Bedieningen, waer toe ons het wel zyn van 't
gemeenebest roept, te kunnen bekleden. Er werd geen
mensch geboren, die niet de een of ander geschonken is,
om dezelve tot welzyn van 't Gemeen te besteden. Het Geluk
nu van ieder mensch in 't byzonder strekt tot dat van
't algemeen, daar legt derhalven een ieder onzer zeer veel
aangelegen, om alle de vermogens onzer ziele te oeffenen,
veel meer, als dat de een zich aen den ander verbind,
om bequaam bevonden te worden, ter kwyting van die
onderlinge pligten welke de samenleeving van ons eischen.
De ziel nu vertoont hare kragt niet, dan wanneer zy door
[pag. 13]
oeffening en gedurige ontvouwing der zaaken tot het werken
verledigt word. De arbeid tog scherpt, verlevendigt,
en versterktden geest, maar een lui en vadsig leven verswakt
denzelven, en beneemd desselfs vlugge werkzaamheid.
Onder alle de vermogens der ziele, bekleed de Reden
de hoogste plaats, bestuurd dezelve als opperheer met gezag,
en doed den wil ter uitvoerbrengen. Het verwonderenswaardige
geheugen bewaard een grooten schat van
zaaken in desselfs Kabinetten, waar uit de Reede 'er
zodanige haald, die wegens hunne juiste aaneenschakeling
ons behulpzaam zyn in het voorzien van toekomende zaaken.
Even zoo prachtig nu als de huisversierselen in de
hut van een gering mensch zyn; zoo erbarmelyk is ook
het geheugen, als 't met geen oordeel gepaart gaat. Wanneer
onze gezuiverde smaak voor af een goede keuze gedaan
heeft, zoo schikt zy de delen in een juiste en voor de
zinnen aangenaame overeenkomstige orde te saamen, dog
zoo zy niet zoo veel het mogelyk is, door de Reden gematigd
word, zal ze niets dan wanschepsels van 't verstand,
en ydele schimmen van verbeelding te voorschyn
brengen.
De Reede neemt de heerschappy der Natuur in bezit.
De woedende onweersbuien verschrikken den onverschrokken
Stuurman niet, vermits hy zich op zyne kunst verlaat.
De listige jager houd den woesten en verschrikkelyken
Leeuw in zyn netten gevangen. De allerzwaarste
stoffen, die naar beneden dalen, zyn te voren door geringe
tegenwigten in de Lugt opgeheeven. Dat men my
een punt buiten den aardkloot aanwyze, zoo zal ik dezelve
doen daveren. De Reden ontleend als Meesteresse hare
[pag. 14]
kragten van de handen niet; maar laat zich zelfs door hare
eige kragten luisterryk uitblinken. Het is aen de vaste aaneenschakeling
der denkbeelden, welke de Reden zelfs gevormt
heeft, dat men over derzelver kragt en vastigheid
kan oordeelen. Hoe nauwer de Reeden zich met de denkbeelden
vereenigen kan, zoo veel te volmaakter zyn dezelve,
en hoe klaarder en onderscheidener de denkbeelden
ontwikkeld zyn, hoe zuiverder ook 't verstand is.
Schoon de menschen nu door de beschryving der Natuur
gene juiste en volmaakte aaneenschakeling van denkbeelden
kunnen vormen, zoo dat niets door een ligte ontsnapping
vergeten word, zoo moeten wy egter alle onze poogingen
dan henen doen strekken, dat de Reden zoo min het
mogelyk is van haaren zuiveren oorspronk afwykt; Ten dien
einde moet men gene moeite sparen om 't verstand der
kinderen al vroeg na die voorwerpen te rigten, die ons
de allervolmaakste denkbeelden van de zuivere Reden aan
de hand geven. Ik zal my niet ophouden om de aanhangers
van de gezonde Reden, de wiskunst aan te taden,
tot welkers beoeffening de voornaamste wysgeeren de jeugd
altoos aanmanen! Eenige zelfs onder hun hebben zich niet
verontwaardigt om de Meet- en beginselen der Stelkunst
met den Tytel van Redeneerkunst te vereeren; verscheidene
redenen egter, beletten het geheel en al, om ons aan
hun gevoelen te onderwerpen; voor al, om dat de Nieuwe
Redenkunst van de Schoolsche ongerymtheden, en
Aristotelische gevoelens gezuiverd, den weg gebaant heeft
tot de gewigtige Leer der waarschynelykheid, die van zoo
veel gebruik is in alle beoeffenende wetenschappen, 't zy
de geschicht- en Staatkunde, als de fraije letteren en andere
[pag. 15]
werkzaamheden van 't menschelyke Leven. Dog de manier
om over zaken, volgens derzelver waarschynelykheid
te oordeelen, schynt my niet geheel en al over een te komen
met den aart der Wiskunst. Men zoude eindelyk
niet ontkennen kunnen, dat de naspeuringen, die men
langs den weg der waarschynelykheid doet, dikwils niet
alleen door de Wiskunst zelve, maar ook door de Wiskundige
leerwys te hulp gekomen werden. Maar misschien,
geëerde Hoorders! zal ik by een gunstiger geleegentheid
uwe aandagt over deze gewigtige stoffe bezig houden.
Uit de vereeniging der denkbeelden die de Reden
vormt; werden de oordeelen, en redeneeringen geboren.
Maar om deze in den grond te kennen, moet men nauwkeurig
alle hunne delen onderzoeken, en dezelve ieder afzonderlyk
betragten. Zy behoren alle klaarheid te hebben,
en de eene zich van den anderen te onderscheiden, uit vreeze,
dat men dezelve niet onder een vermengt. Het is aan
de aandagt, dat wy 't vermogen om de eene zaak klaarder
en onderscheidener dan den andere te maken, toeschryven.
Naar dat men nu vervolgens zyn aandagt op
alle de delen van een voorwerp heeft laten gaan, zal 't
zelve hier door klaarder en onderscheidener worden. Ieder
deel derhalven wel opgeheldert zynde, zal het geheel
ook zich in volle dagligt vertoonen. Gelyk nu alle
de vermoogens van onzen geest, door onvermoeide oeffening
worden opgescherpt, even zoo zoude de aandagt zig
niet weten te versterken, by aldien men de zelve niet in 't
werk steltde. Waarom zien zoo veele jongelingen
met een opgesperden mond, die genen aan, die haar onderwyzen?
waarom loopen zy haare Lessen al slaapende
[pag. 16]
of met haare medemakkers speelende door? waarom verveelt
het zoo ligt den meesten jongelingen die het anderzints
aan geen geest ontbreekt, de Lessen te hooren, indiervoegen
dat zy, hier van een afkeer krygende, geheel en al haare
Letteroefeningen verlaaten? De Geleerden zelve die het
verste in de kunst van denken gevordert zyn, ontbreekt
het dikwils aan aandagt. De Hersenschimmen omringen
ons van alle zyden, en begoochelen het verstand, door
dien zy onzen aandagt van dat geene aftrekken, en verwyderen,
waar op het zig wil vestigen. Is het dan wel te
verwonderen, dat de tedere Jeugd, zoo zeer aan 't uiterlyke
gewoon, zich niet gemakkelyk tot meer verhevene
zaaken kan verheffen? men moet zich dan beyveren, om
de tedere jeugt, van hunnen pas ontlokenen levenstyd aan,
met voorwerpen bezig te houden, welke hunnen aandagt
opwakkeren en van de buitenschors dier dingen die de zintuigen
aandoen afwenden. Men gebruikt gemeenelyk al
te weinig toeverzigt voor de schamele jeugd. Men zend
hun, met een veeltal van woorden en fraije spreekwyzen
beballast, naar de Hoogschoole als naar een nieuwe waareld,
daar zy, niet zonder groote moeite, zaaken aanhooren welke
hun geheel nieuw, en ten eenemaal verschillende
van de lagere schoolmanier zyn. Een veeltal van woorden
en sierelyke gezegdens bereiden geenzints de aandagt
tot de zamenstellige orde waar naar men de weetenschappen
behandelt; ook zal dat hun geheugen veel meer op
eene werktuig- als Redeneerkundige leerwys, hoe weinig
grond die ook heeft, volmaaken. Hier van daan komt
het dan, dat de Schooljeugt hunne eerste Jaren zonder
vrugt op de Hoogeschoolen doorbrengen.
[pag. 17]
Dat men de tyden van Plato doe herleven, tot wiens
schole men de zodaanigen die de Reken en Meetkonst niet
verstonden geen toegang verleende. De kennis der Wiskunst
is tog van een zeer groot behulp om de aandagt op
te scherpen, men moet de jeugd dageliks in de Rekenkonst
oeffenen, want de optelling der getallen moet daar in met
de uiterste nauwkeurigheid waargenomen worden; Zy is
egter daarom niet verdrietig, om dat de getallen niets anders
aan 't verstand, dan de allereenvoudigste denkbeelden
vertegenswoordige. De schikking der getallen en de opreekening
daar van zyn zodanig aan Regelen onderworpen,
dat door het overslaan of kwalik plaatzen van een getalletter,
de opmaaking valsch is, en van nieuws wederom
moet aangevangen worden. Buiten dat ontbreekt het de
Rekenkonst ook aan geen aangenaamheeden. Zy wekt
de Nieuwsgierigheid, die by de Jeugd ten hoogsten toppunt
gestegen is, op, en noopt het verstand om de zaken
door zich zelfs te zoeken, het geen niet weinig vermaak
verschaft. Die zich aan orde en klaerheid wil gewennen,
moet de Meet- aan de Rekenkunst huwen, deze wyst aan, hoe
men de wetenschappen in een zamenstellige orde moet leeren
en behandelen. Zy bereid de aandagt om de aaneenschakeling
der waarheeden te onderzoeken. Dit dan wel beschouwt
zynde zoo durf ik staande houden, dat men geen
jongeling, die niet ten minsten de Reeken- en Meetkunst
verstaat, naar de Hooge schoole moet zenden.
Zulk eene goede leerwys volgende, zouden de Ouders
in staat gestelt worden, om over de bequaamheid hunner
kinderen gemakkelyk en zeker te kunnen Oordeelen. Dus
zoude men die geene, die zelfs de eerste beginzelen der
[pag. 18]
wiskunst niet konde begrypen waar toe zoo weinig verstand
vereist word, tot allerley soort van letteroeffeningen
onbequaam mogen Oordeelen. De Oeffening nu van ieder wetenschap
vordert veel verstand en een zamenstellig oordeel,
waer toe de Meetkunst zonder twyffel in staat is, om het
te vormen. Het is in deze dagen een groot voordeel
voor de weetenschappen, dat men de Geleerden, die meer
geheugen dan oordeel bezitten, zeer weinig agt. En zy
brengen wezentlyk aan de Wetenschappen meer schade als
nut toe. Voor het overige denke ik niet, dat men my
zal te gemoed voeren dat de Jeugd met geen bequaamheid
voor de Weetenschappen begaaft is, om dat zy geene
groote voortgangen in de Wiskunste gemaakt heeft, want
hier toe werd een byzondere Zielsneiging vereischt, die
weinig overeenkomst heeft met de overige Weetenschappen.
Ik wil alleen, dat men door de meer of min snelle
voortgangen, welke de Jeugd in de Reken- en Meetkonst
maakt, over de vorderingen van haare letteroeffeningen
in andere Weetenschappen kan gissen. By aldien de Ouderen
zig van deze eerste grondbeginzelen als van een
toetsteen, waar aan zy de bequaamheid hunner kinderen
konnen toetsen, bedienden, zoo zouden zy zoo veel te zekerder
het beloop hunner letteroefening kunnen regelen.
Hoe wenschelyk ware het, dat de Ouders steeds eene
Raadgeving van zoo veel gewigt voor oogen hielden.
Maar hedendaags, helaas! schikt men de kinderen van den
wieg af tot een zeekere kunst of weetenschap. De Onnoozele
Schoenmaaker gelooft de kerk een zeer godsdienstige
offerhande gedaan te hebben, wanneer de Tempel,
gewelven van de heesche stem zynes zoons weergalmen.
[pag. 19]
Een man van den tabbaard, zoude het voor een geweten,
kwetzende zaak rekenen, als zyn zoon een Godgeleerde
of Geneesheer wierd. De een of ander Oom heeft hem
reeds voor zyn dogter met een ampt ten huwelyk toegedagt.
Hier van daan zoo veele onnutte ballasten voor de gemeene
Zamenleeving. Hiervan daan zoo veele uitsteekende
verstanden, door de wreedheid hunner Ouderen, uitgedoofd.
Eene droevige ondervinding toond genoeg, hoe nadeelig
de meeningen en inbeelding voor de aandagt zyn. Hy,
die met een sterke en mannelyken aandagt begaafd is, zal
veel gemakkelyker de kitteling der zinnen, en opruiende
verbeelding intoomen. 't Is niet, om dat ik dit uitsteekend
vermoogen der Ziele laake, dat de door de zinnen
verkreegene zaken in het geheugen bewaard, en stoffen
opzaamelt om dezelve tot nuttige verrigtingen te besteeden.
Ik laake alleen die zwakke en lafhartige verbeelding,
welk wars is van zich aan een en hetzelfde voorwerp duurzaam
te bepaalen; die van het eene op het andere springt,
en zich op niets dan het geene vermaakelyk is toelegt; die
dat alles veragt en 'er een afschuuwen van heeft, 't geen
niet naar Lelien en Roozen riekt; die den arbeid schuwt,
en weigert zig door Leerlingen te laten bestieren. De Rede
welke met veel gematigheit te werk gaat, zoude zelfs
moeite hebben, zoo zy de aandagt niet te hulp riep om haar in
te teugelen en tegen te houden, wanneer zy losbreekt.
Men zoude niet kunnen zeggen, geëerde Hoorders! hoe
veel kwaads de ongeregelde verbeelding het menschelyk
geslagt veroorzaakt, wat voor een ydele en ligtvaardige
manier van denken zal zy niet voortbrengen, en even gelyk
[pag. 20]
de doos van Pandora, verspreid zy alle soorten van
rampen over de Zeeden, Weetenschappen, Staaten en
Godsdienst.
Doorbladeren wy maar eens die Boeken, welke zedert
twintig jaren in Vrankryk zyn in 't licht gekomen, byna
alle zyn zy vervult met geestryke vermaakelykheden, ydele
opsmukkingen, en van een fynen en spitsvinnigen styl,
welke tot dartelheid ontaard zyn. De Schryvers haare gevoelens
op geen een sterk gevestigde grondslag bouwende,
en de dromeryen hunnen herssenen volgende, zwerven
hier en daar om, als of zy door een onweeder vervoerd
wierden. Zelfs in de werken van den hedendaagsche Fransche
smaak vind men zulke laffe en onsmakelyke dingen,
dat men 'er de walge van steekt. Deeze ydele voortbrengzelen,
voeren in den Geest eene oppervlakkige manier
van denken, welke geenzints eigen is om vaste Weetenschappen
tot volmaaktheid te brengen, maar die integendeel
de kragt der Reden verstompen. Hedendaags stelt men
'er zelfs eer in de Reeden te verzaaken, zoo dat der
ziele geschapenheid schynt ontaart te zyn. Deze zoort
van fynigheid, 't geen men Geest noemt, heeft de plaats
der Reede ingenomen, en wanneer men aan de voortreffelykheid
van een perzoon groote loftuitingen wil geeven,
zoo zal men zeggen: hy bezit veel geest.
Deeze losse en ligtvaardige manier van denken, welke
men hedendaags aangenomen heeft, 't gebruik der reden
opschortende, gelyk zy doet, kan niet dan alleraangenaamst
aan de zinnen en verbeelding voorkomen; wyl het
vermakelyke en kortswylige zaaken zyn, waarin zy het
meest behagen vinden. Indien men hun overvloedig met
[pag. 21]
voedsels naar hunnen smaak geschikt, onderhouden wil,
zoo zullen zy wel haast de paalen overschryden, uit spatten,
en de menschelyke natuur ten eenemaal te onderste boven
keeren. Ontketend zynde gevoelen zy zich aangehitst,
geprikkeld, en laaten geen tyd over om adem te scheppen,
tot dat zy door ongereegelde en ligtvaardige Zeeden, en
een lui en vadsig Leeven verzaadigt zyn. Getuigd het
ons de droevige ervarenheid niet, dat de Volkeren, welke
deeze losse en oppervlakkige manier van denken aangenoomen
hebben, zich aan de allerongebondenste pragt,
welke hun wegsleept, overgeeven, en in den afgrond van
alle zoorten van gebreeken nederstorten, waar uit zy zig
niet meer kunnen redden. Hy die agt dat een wit geblanket
en rood opgesmukt aangezigt, bewierookte kleederen, konstig
opgekrulde hairvlegten, veelvuldige pragtige en kostbaare
maaltyden de Zeden verçieren, veragt een zedig
gewaat, en steekt met de hooggeschatte maatigheid eenes
wyzen den spot. Hy, die beuzelingen bemind, veragt
zaaken van gewigt, bepaald zyn aandagt aan de tegenwoordige
dingen, en voorziet de toekomende onheilen
niet, schoon 't bedenken van toekomstige zaaken derzelver
aankomst voorbereid. Men verband dus de goede trouw,
opregtheid en vroomheid uit de menschelyke zamenleving,
als zoo veel onnutte ballasten. Dit zoort van wanschape
menschen bedekt alles met zyne opgeblaze ydelheid, zoo
dat 'er niets in hunne oogen, ziel, ja geheele natuur gevonden
word, dat zy niet ontveinsen.
De bevallige Jeugd, door de gewoonte en manier van
Leeven onzer Eeuw dus beschaaft zynde, maakt een wonderlyke
vertooning; deeze schoone Adonissen beslissen met
[pag. 22]
een groot gezwets, en een meesterlyken toon de allerernstigste
zaaken, en ontbinden met een aartig zeggen den
gordiaanschen knoop. Het dagelyks werk van deeze fraie
Heeren bestaat in te weeten, by welke Vrouwe van rang
men van daag zal byeenscharen, en welke schoonheid het
meest aangebeeden word; wat Toneelspel men speelen
zal, welke Toneelpop de fraaiste en ligtvaardigste is, welke
Danseresse haare voeten het beste draaid, welke kleederen
en hoofttoizel in de gewoonte zyn, welke de beste en
zoogenaamde fraie manier van spreken zy, en eindelyk
welke een tyding de nieuwsbodin uit Vrankryk heeft overgebragt.
Zie daar de dagelyksche bezigheid onzer fraaie jeugt.
Op dat nu dezelve nog meer in de kennis der hedendaagsche
Zeeden zoude vorderen, zoo geeft men hen ter bestiering
over aan zogenaamde fransche Zedevoogden, die aan
hunne Telemachussen in plaats van de deugd niets anders dan
de Fransche Taal, aartige zegswyze, en de gebaarden van
een Toneelspeeler inboezemen. Zy zelfs zyn dikwyls eerder
Lyfwagten der ydelheid dan schatbewaarders van wysheid.
Dus toegerust zend men den Jongeling naar de Hoge
Schole. Welke eene omwenteling! Waer ben ik? roept
hy uit, en met wat slag van menschen heb ik te doen?
geene liefelyke geur van reukwerken word men hier ontwaar.
Op 't aanschouwen van de eenvoudigheid der Zeeden,
en de Agtbaarheid deezer Lieden, zoude men zeggen,
dat zy reeds over duizend jaren geboren waren, zy
schryven my de gestrengste wetten voor, zy willen my drie
of vier uuren daags op een en dezelfde plaats beezig houden,
zonder te spreeken, of my te beweegen, en dat
helaas! nog meer is, ik moet dagelyks alleen in myn kamer
[pag. 23]
de lessen, waarin niets vermaakelyks is, herhaalen:
Willen zy dan van my zulk eene afgezonderde maken als
zy zelfs zyn? Wat zullen myne Vrienden en Vriendinnen
van my zeggen wanneer ik weder naar huis zal gekeerd
zyn? Ik zal drie jaren, in deeze Hel moeten doorbrengen?
dog ik zal my van deeze pynen wel weeten te onttrekken;
zoo ik den Schouwburg en de Gezelschappe misse,
zal het Paerden rennen en spel, myne kwellingen verjaagen.
Dit zoort van ydele menschen, van hunne kindsheid af
door de Lieflykheden van een wellustig leven telkesn verlokt
zynde, haakt steeds naar iets nieuws; want de nieuwigheid
brengt een nieuw vermaak aan, zy wenschen
zomtyds maar zonder opmerking te hooren, wat dog wyzen
zyn. Eenige perzoonen, hebben de begeerte en luiheid
deezer Lieden begunstigt, door het uitvinden van een
nieuwe manier van schryven, waar van men tot op heeden
toe geen voorbeeld vond. Voltaire, heeft de stoutheid
tot dien trap doen stygen, om de Newtoniaansche Wysbegeerte,
waar toe anderzints zoo veele diepe Natuur en
Wiskunstige gronden vereischt worden, te durven smaaklyk
maaken, zoo dat de Juffers en Saletjonkers dezelve
door eene lezing kunnen verstaan, en met een teug der
hedendaagsch ontnugterende ochtentdranken slorpen. Deze
verderfelyke voetstappen van Voltaire hebben veele gedrukt,
zoo dat uit de eene ongerymtheid 'er andere voortvloejen.
Er zyn verscheide Schryvers opgedaagt, die los en
zonder grond of order, hoewel sierlyk, zaken van gewigt,
naar hunne herssenschimmen behandelt hebben. Men leest
met gretigheid de Werken van den befaamden Rousseau,
welke ruim zoo schadelyk voor de gezonde geleertheid
[pag. 24]
zyn, als nadeelig voor Leezers, welke weinig ondervinding
hebben, en zig met vermaak door zyne fraie opgesmukte,
en bedriegelyken styl laaten verleiden. Hy, die
een gezond en goed oordeel heeft, kan zonder verfoeing en
verdriet zyne verhandeling over het regt der bondgenootschap
niet leezen. Er word in 't zelve nog beginsel nog zamenschakeling
nog slotrede ontdekt. Men vind 'er geene welgestaafde
gronden in, en de gevolgtrekkingen hangen geenzints
aen elkanderen; men ontmoet 'er alleenig nu en dan eenige
fraie Spreuken, dog dezelve zyn afgezonderd en zonder
eenig verband met het voorige. De alleroudste Verdichtzelkunde
heeft geene zoo belacchelyke versieringe voortgebragt
als die, welke Rousseau, aangaande den natuurlyken staat
des menschen, in zyn werk, over de ongelykheid der menschelyke
geschapenheid verzonnen heeft. Ik zoude zelfs
den uitmuntenden Montasquiou niet geheel en al van onbedagtzaamheid
kunnen vryspreeken. De gewigtige stoffe
welke deez beroemde Schryver verhandelt, laten niet
toe, dat men zig vergenoege met verscheide zaaken eenig
en alleen door toespelingen, vergelykingen, en fraye
zinspreuken op te helderen.
Behoeft men zig dan nog langer te verwonderen, dat
men de waare Weetenschappen, en regtschapene wyzen
veragt? De Natuurkunde moet thans haar plaats voor de
naspeuringen van schelpen en steenen ruimen. De Wysbegeerte
gelykt meer naar de Dichtkunde, als dat zy het aanzien
van een weetenschap heeft. De Wiskunde zelfs, is
niet langer van de gebreeken deezer tyden bevryd. Het
Roomsche Regt word ook luttel gewaardeerd. Laten de
Geneestheeren teffens eens naspeuren, of men ten tyden
[pag. 25]
van Hippocrates zoo veele algemeene Geneesmiddelen,
zoo veele zoorten van pillen, en geestryke aftrekzels gekend
heeft, als in deze gelukkige heileeuw.
Het is myn pligt niet geëerde Hoorderen, u de Onheilen
voor oogen te stellen die eene door de loffe en ydele Zeeden
bedorven Staat naakende is. Zoo de trompet gestooken
word om het Vaderland te redden, zullen de verwyfde
Burgeren, den Hannibal, die reeds tot voor hunne
muuraadjen genaadert is, niet eerder afkeeren voor dat zy
welvoegelyk opgekruld zyn? Dan dit zy voor verstandigen
genoeg.
Maar 't geen nog beklaagelyker is, 's menschen verstand
is tot dien trap van godloosheid geklommen, dat het zich,
opzichtelyk den allerheiligsten Godsdienst, onbeschaamde en
ydele denkbeelden durft vormen. Wel is waar, 'er zyn
geduurende deeze eeuw geene nieuwe dwaalgeesten opgedaagt,
die het een of ander Leerstuk der Openbaaring in
twyffel getrokken hebben; maar 'er zyn zeedert een luttel
tyds, een verschrikkelyk zoort van helden opgerezen, die
niet alleen de stoutheid hebben om de geopenbaarde Waarheid
eenen verkeerden drai te geeven, maar, 't geen nog
afschuwelyker is, onbezonne en kortswylende den spot te dryven
met de Zaligheid der Christenen. Als zoo veel Titans
tasten zy daagelyks het heilig Bolwerk van den Godsdienst,
door een meenigte van schuldige Konstenaryen, onder
het masker van vertellingen, versierde geschriften, of
door middel der Dichtkunst aan. Bewaar, o goede God!
bewaar de Outaaren uwes Godsdienst diep gegrondvest,
op dat de kwade aanslagen deezer ydele menschen dezelve
niet omverre werpen; laaten zy in tegendeel, zelfs uitgeroeit
[pag. 26]
en verdreeven worden. Schiet den bliksem uwer
gramschap uit om de benden dezer ongeloovigen te verpletten;
dat het lugtgewest door uwe Donderslagen krake,
ja krake . . . . weerhou, o goede Vader, weerhou
de slagen van uwe Regtvaardige gramschap, en spaar u
regtschaape volk. Laat 'er zondaars en ydele menschen
zyn, om tot toonbeelden uwer eeuwige barmhertigheid
voor de goeden en opregten te verstrekken. De vroomen
zullen u alle dagen met lofgalmen verheerlyken; uwe godspraaken
zullen de laffe en verwyfde menschen, die zich
door fraeie woorden, als door Syrenengezang laaten verleiden
een kouden schrik aanjaagen, die van wellust dronken
zyn vinden geen genoegen zich aan een sterk denken te
verbinden, zy dryven met de Goddelyke Orakelen den
spot, en bevlekken zich door hunne vermaakingen en buitenspoorigheeden,
ten einde zy hunne schandelyke onkunde
zouden bedekken.
Het is een opmerkelyke zaak, dat van tyd der
Schoolleeraren af, wanneer een verwarde Wysbegeerte
alle de wetenschappen met donkere wolken bedekt hadt,
'er geen een spotter of openbaar vyand van den Godsdienst
was, daar het in onze eeuw van krielt, en met de schriften
door vuurvlammen verdelgen moet, uit vreeze dat
zy den geheelen ondergang van de menschelyke natuur
veroorzaken zouden. Dit is geen onduydelyk bewys dat
de doornächtige en fyne manier om de weetenschappen te
offenen, niet zoo veele onheilen voor den Godsdienst en
de zeeden veroorzaakt, dan een losse oppervlakkige oordeelvelling,
en schryftrant.
[pag. 27]
O God hoedanig zyn onze zeden! in wat eeuw leven
wy? 'er zyn menschen die den ondergang der weetenschappen
en des Godsdienst, ja ook die van 't vaderland, bewerken.
Gedrogten, verschrikkelyke gedrogten, die men in
den wieg moet smoren. De weetenschappen en Godsdienst
tot op het punt van hunnen ondergang gekomen zynde,
worden bedreigd met onteering en vernieling, zoo de
ouders met de Leermeesters de handen niet in een slaan,
om door gelyke poogingen het verstand der kinderen, tegens
de aanlokzelen deezer eeuw, door een hegt bolwerk
te beveiligen en te versterken. Het is tog alleen van de opvoeding
die men in zyn kindsheid genoten heeft, dat de
overige leevensloop afhangt. Het ontbreekt vervolgens
de Ouders aan geene bequaame hulpmiddelen, om hunne
kinderen eene goede opvoeding te geeven. Alle de weetenschappen
in 't gemeen, maar in 't byzonder de onvergelykelyke
kennis der Wiskunst, leggen de gronden eener
goede opvoeding. Zy brengt het verstand nader aan desselfs
goddelyken oorspronk, door dien zy het tegens de
zinnen en bedriegeryen der verbeeldinge beveiligd! zy
zuiverd de verbeeldingskragt en beteugeld de voorbaarigheid.
Die, welke gewoon is niets aan te neemen dan 't
geen grondig betoogt is, laat zig door opsmukkingen en
vlottende redeneringen niet bedriegen; Hy hegt zig niet aan
de buiten schors, maar tragt tot in het binnenste merg der
zaken te dringen. Voor het overige bederft de Wiskunst
het goede verstand niet, de fraije stoffen moeten bevallig
behandelt worden; maar een verstand door de wiskunde
gevormt kan niet verdragen, dat men over gewigtige stoffen
los heen loopt.
[pag. 28]
Het geen ik tot dus verre, geëerde Hoorderen, tot Lof
der wiskunde gezegt hebbe, betreft alle volkeren in 't gemeen,
die door de kunsten en wetenschappen beschaaft
zyn, maar het zal myn post in het byzonder zyn hier
nog eenige zaaken by te voegen, om onze jeugd aan te spooren,
ten einden zy met kloeken yver zich in de wiskunst
mogt oeffenen.
Beschouw met my, gy jonge Neederlanderen, de gesteldheid
van ons Vaderland; Desselfs voortbrengselen kunnen
in geenen deele toereiken om het groote veeltal
zyner inwoonders te onderhouden, en de inkomsten van
den akkerbouw zoo wel als het veld, verschaffen aan
de zelve geene beezigheid genoeg. De Koophandel, die
zy dryven met andere volkeren, en die altoos in een zeer
bloeienden staet geweest is, maken het grootste vermoogen
van den staat uit. De beroemde Koophandel der Hollanders
lokt vreemdelingen van alle oorden der waerelt uit,
om hier aan een ontelbaar getal, van kunstwerktuigen en
Manufactuuren te arbeiden; beschouw maar eens het krioelen der
menschen die aan den Scheepsbouw werken, 'er zoude te veel
tyd voor by glippen, wanneer ik alles moest optellen 't geen
vereischt word om een Schip in dier voegen te voltoien, dat
het de tuimelende zeegolven kan weerstaan, en gelukkig
in een gewenschte haave aanlanden. Aan de eene kant
omsingelt ons de zee, die zoo nuttig voor ons vaderland
is; daar het strand door de voorsienige natuur zoo gevormd
is, dat het zich als bergen verheffende, ons beveiligd tegens
de invallen der vyanden. Maar aan een andere kant
heeft de Natuur het Vaderland geheel opengelaaten, en
blootgestelt voor de benyders der vreedzaamheid van dit
[pag. 29]
gemeenebest. De Kunst heeft verschansingen opgeregt
om den vyand ontzach inteboezemen, en daar door de
vreede zeeker en duurzaam te maken. Ons vreedzaam
gemeenebest heeft egter te worstelen met Inlandsche vyanden,
die de geruste wooningen van derzelver inwoonderen
dreigen te plonderen, ja zelfs geheel te verwoesten;
men moet de rivieren die over haare boorden stroomen
stuiten en afleiden door dyken en sluizen, op dat den
Stuurman zyn Schip met volle zeekerheid zoude kunnen
bestieren, en de akkerman zonder vrees den milden
oogst in zyne schuuren mag ophopen.
Tot hoe veel zorg en beezigheid verbind u het welzyn
van het vaderland; gy boven al, die u in de Regtsgeleerdheid
oeffent, aan wien men als gemagtigde zeer
veele lastbevelen betreffende den Koophandel, de groote
Scheeps en Zeevoogdyschap, den Oorlog, en het opzigt
van Rivieren en waterborstweringen zal toevertrouwen.
Wat al kennis behoord men van derzelver aart te hebben,
om ampten van zoo veel gewigt te bekleden. Indien
gy de Natuur- en Wiskunde niet verstaat, zoo zult gy
verpligt zyn u blindelings aan werk- en ambagtslieden te
gedragen; De Werklieden zyn niet alleen winstgierig,
maar daar en boven nog vyanden van nieuwe uitvindingen,
zy houden zig aan hunne oude gewoonten, waar van
de proefneming hun eenige reisen gelukt is; voor het overige
weet gy ook niet of men die niet met een beetere
zoude kunnen verwisselen. Het is niet alleen de pligt van
een goed Burger voor het behoud van de gemeene zamenleeving
te arbeiden, maar hy is ook gehouden desselfs
welzyn meer en meer te bevorderen. Hoe wilt gy over
[pag. 30]
vestingwerken oordeelen, en 't geen men nieuwslinks voordraagt?
moet gy niet over uwe onwetendheid schaamroot
worden, wanneer gy den toevlugt zult moeten neemen tot
den heft des volks, dat in plaats van zich onder uw bevelwoort
te bukken, u dan wetten zal voorschryven.
Maar laat voor het overige de veelheid van zaken die gy
leeren moet u de moed niet doen ontzinken. Het zal
genoeg zyn, zoo gy de zuivere wiskunst, de beginzelen
der werktuig en waterweegkunde op de Rechtsoefening
toegepast, teffens met de Natuurkunde poogt te kennen.
Wy eischen zelfs niet eens van u eene diepe kundigheid
van zaken, waar toe de arbeid van een mensch alleen
vereischt word. Wy raden u de gronden van de samenstelzels
der Werktuigen, en de stoffen die men 'er toe
gebruikt, te verstaan. zekerlyk moet de kennisse der Natuur
en wiskunst een gedeelte van Nederlands Regt geleerdheit
uit maaken.
Men kan waarlyk geen nuttiger en heilzamer stigting
voor den Staat maaken, als een genootschap van edele
jongelingen, waar aan men niet alleen Lichaams oeffeningen
leerd, maar oook de Natuur- en Wiskunde onderwyst.
Het gerugt verspreid zich reeds, dat de opperhoofden van
dezen Staat het voorneemen hebben, om zulk een heilzaam
werk ten uitvoer te brengen. Dat de Hemel hunne wenschen
begunstige, op dat een zoodanige stichting voor
het welzyn van den Staat veel duurzaamer mag zyn dan het
metaal, en de onderwyzing aangevangen worde door
mannen met geleerdheid en voorzigtigheid begaaft. Zie
thans den tyd opdagen, waar in de kwynende weetenschappen
haaren ouden bloei wederom zullen krygen. Die gelukkige
[pag. 31]
dach naadert allengs aan, waar het meeste naar gereikhalst
word, en die de aanmerkelykste van alle dagen
voor alle brave ingezetenen zal zyn, een dach, waar op de
goede zeeden een magtigen voorstander en beschermheer
zullen krygen. Die gloryryke dach zal komen, welke
eene blozende uchtendstond ons reeds zeedert langen tyd, als
de schoonste der dagen voor dezen Staat heeft aangekondigt,
wanneer Gy! onvergelykelyke Hertog, den u toevertrouden
Telemachus, zoo rykelyk met deugd, voorzigtigheid
en wysheid versiert, en den hoogsten eertrap opgeleid,
aan het vaderland zult wedergeven. De brave ingezetenen
zullen de goede diensten die gy aan den Staat bewezen
hebt, in het geheugen opsluiten en u toejuichen, wanneer
zy uit uwen schoot dezen uitmuntenden Beschermer hunner
vryheid weder ontfangen zullen. De Zanggodinnen zullen
u teffens begroeten, voor de bestendige zorg die gy
gedragen hebt, om zulk een groot Prins, zoo eene wytuitgestrekte
geleerdheid toe te brengen. gy hebt hem geleerd
hoe het een Stadhouder betaamt, aan de regtgeaarte zeeden
der Batavieren, door zyn voorbeeld luisten toe te voegen,
en hunne opregtigheid en eenvoudigheid uit te doen blinken.
Die driewerf gelukkige aannaderende Dach zal u
doen zien, jonge Batavieren, het voorbeeld van een uitmuntenden
Inboreling. Het leven van zyne Doorluchtige
Hoogheid zal tot een voorbeeld en rigtsnoer voor u en alle
andere strekken. Die Doorluchtige Vorst veragt de ongebonden
zeeden en weitsche pragt, welke den Staat ontzenuwen.
Die dingen alleen, welke met de beoefening
[pag. 32]
der weetenschappen en goede zeeden verknogt gaan, zullen
het zyn, die hy zyne bescherming zal waardig oordeelen.
Op zulk een wyze, o Vorst! is het dat de Staat onder
uw bewind zal bloeien; de Godsdienst zal u als zyn Beschermheer
omhelzen, en de geleerdheid op u als haren
Mæcenas, en het tegenbeeld uwer doorluchtige voorvaderen
staroogen. Alle de genen die met euveldaden besmet zyn,
en de wufte zeeden veroorzaaken, zullen uw voetspoor drukkende,
blygeestig tot de eenvoudigheid hunner voorvaderen,
wederkeeren.
Wat onheilen de bedorven zeeden deezer Eeuw ook aan
de wetenschappen toegebragt hebben, zoo ontbreekt het
egter aan geene mannen die de Konsten en Weetenschappen
hunne bescherming waardig oordeelen. Men ziet de
Schoolen der weetenschappen bloeien, welke de edelmoedige
Mæcenassen met weldaaden begunstigen. Wat grooter
getuigenisse zoude ik tot hunner eer kunnen bybrengen
als my zelven te herinneren welke eene gelegentheid
het is die my verpligt deezen dach door eene plecgtige
Redevoering te vieren. Ik zoude, o aanzienelyke Mannen!
uwe mildadigheid, met een hart door diepe erkentenissen
getroffen, moeten roemen, zoo uwe weldaaden niet boven
alle uitdrukkingen waaren. Ik vinde my voor de tweedemaal
verpligt uwe goedheid jegens my uit te trompetten
op dezelve plaats, alwaar ik voor twintig maandkringen
myne dankbetuigingen gedaan hebbe. Edelmoedige bezorgers,
gy hebt my een nieuwe eer aangedaan, en myne
jaarlyksche inkomsten mildadig vermeerdert. Deze
groote weldaden zullen altoos diep in myn hart gegraveert
zyn, en de herinneringen die ik hier van geduurig
[pag. 33]
zal hebben, zullen my telkens aanspooren om alles aan te
wende, het geen de hooge Schoole en wetenschappen van
my vorderen. Ik zal my, aanzienelyke mannen, meer en
meer uwe goedheid zoeken waardig te maken. Ik haake
niet naar een pragtige levenswys, of voele my door eenen
onverzaadelyken dorst naar rykdommen geteisterd, maar
bepaale alle myne verlangens en zorgen om aan myne Bedieningen
luister toe te brengen, en de geheimenissen der
Natuur te onderzoeken. Het zal u noit berouwen, Edelmoedige
Mæcenassen, de Wysgeeren met uwe weldaaden
overstort te hebben, wyl zy meer moeite en kosten moeten
besteeden, om proefneemingen te doen, jaa ook een reeks
van zaaken na te vorschen tot welke de beoefenaars der andere
weetenschappen zich niet hoeven te verledigen. Ik ben
ten vollen overtuigt, dat de wysgeer altoos wel uitgerust
zal zyn, op uwe Hoogeschole. Kan ik maar zoo gelukkig
zyn, om door myn Leeven en letterploegen eenigermaate
te toonen, dat uwe goedgunstigheid ten behoeve
der wysgeeren niet onvoordeelig voor de wetenschappen
geweest is.
Ik moet Edelmoedige bezorgeren! met geen stilzwygen
voorby gaan, de zorge die gylieden gedragen hebt,
om de plaats daar de Sterrekundige waarnemingen geschieden,
te versieren en te vergrooten. Van dien tyd af
dat my de dienst van Astrea is toevertrouwd, hebt gy
altoos de voorzorge gebruikt om haren Tempel op goede
gronden te vestigen. Gy hebt zelfs de goedheid gehad
my een Jaarwedde toe te staan tot onderhoud van derzelver
werktuigen, ook hebbe ik geene moeite gespaard,
maar geduurende koude en hitte, de konstwerktuigen in
[pag. 34]
orde gebragt, om den dienst van Urania te agtervolgen.
My hebbe ook geene perzoonen ontbrooken, die dikwils
den dienst van Astrea bygewoond hebben; onderwelke ik
in het byzonder den groot achtbaren Heer Burgermeester
Looten, een zeer ervaaren en yverig voorstander en beminnaar
der Sterrekunde, pryzen moet. Ik hoope dat de
Starreschouwburg binnen korten tyd met alle de noodige
werktuigen zodanig zal voorzien zyn, dat hy onder de
Sterrekundigen wegens deszelfs gemakkelykheid om allerlei
soorten van waarneemingen, en wel de allerverhevenste
te kunnen doen, beroemd zal werden, op dat deze Sterrekundige
Tooren, tot een Baak voor de Stuurlieden, en
een opgerigt gedenkteeken uwer geneegendheid voor de
wetenschappen mag strekken.
Gelukkig zy die lang gewenschte dach, waar op ik
aan u, Beroemde Hoogleeraars, door nauwer banden dan
voorheen verbonden zie; gelukkige dach, die my de vryheid
geeft om uit uwe Wysheid en voorzigtigheid voordeelen
te trekken. Wanneer ik nog niet dan uw toegevoegde
Hulphoogleeraar was, heb ik reeds het geluk
gehad in een naauwen vriendschapsband met eenige uwer
verknogt te zyn, welker namen ik met een erkennent hart
zoude bekent maaken weederhield my hunne zeedigheid
niet. Vrienden hebben geen lof nodig. Ik zal alle myne
kragten inspannen, om de vriendschap en geneegendheid
van eener ieder uwer my waardig te maaken. Ik reike u
de hand toe, en zwere u eene eeuwige getrouwheid.
Ik bezwere u en smeeke van u op 't allernadrukkelykste af
my met dezelve opregtheid te omhelzen, als ik u doe.
[pag. 35]
Tot u eindelyk, uitmuntende jongelingen aan de
letteroefeningen gewyt, moet ik myne Rede wenden. ik weet
niet of ik u eerder om uw groot aantal dat de wiskundige
Lessen bywoond pryzen, dan tot de beoeffening der
Wysbegeerte aanmaanen moet. Ik zal niet nalaten om met
ernst u een smaak voor de Wiskunde in te boezemen; ik
zal deze weetenschap, in dit verblyf der Zanggodinnen,
pogen uit te breiden. Onze lessen zullen niet alleen
over de eerste grondbeginzelen der Wiskunst loopen, maar
voornamentlyk over deszelfs verhevene gedeelte, 't welk
alleen in onze dagen den weg baant tot vordering in de
Natuurwetenschap en konsten: ik zal uwe aandagt niet
alleen aan de zuivere wiskunde kluisteren, maar zal u ook
in de allernuttigste gronden der werktuig- en waterweegkunde
geleiden, terwyle ik intusschen uwe lettervlyt door een
byzonder werk verligten zal; ik zal geen moeite sparen
om deze wetenschap, zoo nuttig voor den Staat, aan te
kweeken, ik zal altoos uw voordeel boven het myne stellen;
myn roem bestaat hier in: om het vreedzaam vermaak
van myn Boekvertrek te schatten boven de verlokkingen
van een onrustig en overdadig leeven, myne dagen zullen
met denken en u te onderwyzen vermaakelyk afloopen.
IK HEB GEZEGT.