Een vriendelijk woord

aan den

Heer X,

betreffende de

Quadratuur van den Cirkel



Aanvullende gegevens:
M.I.S. Bevel, `Een vriendelijk woord aan den Heer X, betreffende de Quadratuur van den Cirkel' in: Algemene Konst- en Letterbode, 1829-I, pp. 53-56.
Reactie op de ingezonden brief van dhr. X in datzelfde tijdschrift.





Een vriendelijk Woord aan den Heer X,
betreffende de Quadratuur van den
Cirkel.


Mijn Heer !

Met genoegen las ik, in den Algemeenen Konst- en Letterbode, van vrijdag den 21 November l.l., het door UEd. in het midden gebragte, over den Quadratuur van den Cirkel. -- Elke bescheiden aanmerking, die ten goede leidt, kan toch den vriend der waarheid, al ware het dan ook, dat hij daaruit leerde inzien, gedoold te hebben, niet dan welkom wezen. -- Dan dat mijne Verhandeling over de Quadratuur van den Cirkel op eene valsche stelling zoude rusten, ben ik niet met UEd. eens. Immers dat, in het beschreven vierkant, op de lijn, die gelijk aan den halven omtrek genomen wordt, de twee diagonalen des vierkants, de lijn AF in dezelfde punten L en M, moeten doorsnijden, waarin die lijn, AF, door de twee zijden des gelijkzijdigen driehoeks gesneden wordt, heb ik, in mijne Verhandeling, niet bloot stilzwijgend aangenomen, (zoo als UEd. gelieft aan te merken) maar in het tweede gevolg op bladz. 8 mijner Verhandeling, uit den aard van de hoeken der driehoeken, welke door den diagonaal GI, de zijde EK des gelijkzijdigen driehoeks, en de lijn AF, gevormd worden, trachten aan te toonen, dat alle de hoeken, die om het punt L ontstaan, te zamen gelijk zijn aan vier regtehoeken, waaruit volgt, dat genoemde drie lijnen elkander in één punt moeten doorsnijden.
Dan de overeenkomst van genoemde Snijdpunten op de lijn AF, vermeen ik nog nader betoogd te kunnen worden op de volgende wijze:
Zij alsvoren, AF loodrecht op de middellijn AE, en gelijk aan den halven omtrek des Cirkels, voorts EGHI het beschreven vierkant, waarvan GI en EH de diagonalen zijn, en zij EKG de gelijkzijdige driehoek. [pag. 54]
Verleng EG tot G, naar welgevallen, en neem Gg = GG; beschrijf op Eg en EG de vierkanten Eghi en EGHI, zoo zal het gedeelte Eh, van den diagonaal EH des vierkants EGHI, tevens diagonaal van het kleinste, en verlengd wordende, zal dezelve te gelijk diagonaal van het grootste vierkant zijn.
Trek wijders de diagonalen gi en GI, en beschrijfde gelijkzijdige driehoeken Ekg en EKG, zoo zullen tusschen de zijden van deze en getrokkene diagonalen de snijdpunten l, m, L en M ontstaan, welke alle buiten de lijn AF vallen; doch wanneer, gelijk hier het geval is, de lijn EG even veel grooter, als Eg kleiner dan AF genomen wordt, zullen de snijdpunten l en m even veel boven, als L en M onder AF, of, wederzijds, op gelijke afstanden van dezelve vallen. Want:
Trek, door l en m de regte vq en door L en M [pag. 55] deregte up dezelve verlengende tot aan GH; trek voorts nF en rF, en verlengt deze, tot zij de lijn up, of derzelver verlengde; ontmoeten, in de punten p en t; zoo is:
Ew = gw, / Ewi = / gwh = | en / lEw = / wgm, dus El = gm, en gevolgelijk: Ek - El = gk - gm of kl = km en / klm = / kml = 60°; maar / lkm = 60°, dus ook / klm = / kml = 60°; daar nu ook / kEG = 60° is, volgt dat vq parallel Eg moet zijn; en op gelijke wijze wordt bewezen, dat ook up parallel EG is; daarom: vq parallel AF, parellel up. Men heeft derhalve" nr gelijk, en parallel rF, gevolgelijk ook Fp parellel Ft; daar nu ook FF parallel pt is, is FFtp een parallelogram. Daarom:
FF = pt = rq
/ ptF = / qrF
en / Fpt = / rqF = |

dus: Fp = qF.
Hoe nader nu de punten g en G bij het punt G genomen worden, hoemeer de punten l en m, als ook L en M, aan de lijn AF en dus ook aan elkander zullen naderen, terwijl nogtans, gG = GG blijvende, bestendig derzelver afstanden, ter wederzijde van AF aan elkander gelijk zullen blijven, tot eindelijk, wanneer de punten g en G in G vallen, ook l en L en in L, en m en M in M, op de lijn AF zullen te zamen komen.
Op het verschil met het Ludolphiaansch getal heb ik, en alle, met wie ik de eer had over mijne Verhandeling te spreken, evenzeer gestooten, als UEd.; dan hierover, alsmede over de toepassing, welke, in het dagelijksch leven, van het door mij voorgedragene, naar mijne meening, zoude te maken zijn, hoop ik bij eene andere en meer voegzame gelegenheid, breeder te handelen.
Intusschen zoude niets mij aangenamer zijn, Mijn Heer ! dan de eer te mogen hebben, uwen naam en uwe woonplaats te weten, ten einde het genoegen te kunnen [pag. 56] smaken, over deze stoffe, of mondeling of schriftelijk mij met UEd. te onderhouden.

Ik heb de eer mij, met bijzondere achting te noemen,
Uwen Dv. Dienaar
M.I.S. Bevel.

Leiden, den
23 December 1828.