Wiskundige

Droom


Aanvullende gegevens:
Lofzang op de wiskunde en het metrieke stelsel in het bijzonder, anoniem verschenen in: Proeven van Poëtische Mengelstoffen X (1785), pp. 159-181



Lest was ik, door wiskundig denken,
Op Morfeus veelvermogend wenken,
Beroofd van menschelijk gevoel,
In 't rijk der droomen opgetoogen,
En zat met halfgeslooten oogen
Te knikkebollen op mijn' stoel.


Hoewel zich niets aan mij vertoonde,
Scheen 't of de Wiskunst woonde
In een paleis van diamant:
Door 't onbegrensde werkvermogen,
Naar de eerste bouwörde, opgetoogen,
In eenen onnaarvolgbren stand.


't Is verre boven mijn vermogen
Dat ik de trotsch gewelfde boogen
En zuilen van het hoofdgebouw,
Die steile sterrentorens draagen
En hemelstelsels onderschraagen,
In al hun pracht beschrijven zou.


Mijn doelwit is alleen te melden
Dat in die welgeplaatste velden,
Daar netheid alles heeft bezield,
Een toevloed was van stervelingen
Om in 't hofpaleis te dringen,
Naardien de Wiskunst ijkdag hield.


Straks werd de hooge poort ontslooten:
De Wiskunst stak bij al de grooten
Met eenen starrenmantel af;
Gewigten waaren gloriekroonen,
De gouden korenmaten, troonen,
Een meetriet was de koningsstaf.


Nu zou de plegtigheid beginnen;
Ik trad in al 't gedrang naar binnen,
Zag rond en zweeg eerbiedig stil.
Ik dagt, dat, in gedugte wondren,
De stem der Majesteit zou dondren
Het onherroepelijk, ik wil.


Maar, neen, de Wiskunst sprak verpligtend:
Heur wet was raadend en verlichtend,
Werd aan elks oordeel toebetrouwd.
Heur woord, beminlijk om zichzelven,
Drong zachtjes door de spreekgewelven:
Zij had Stevijn tot troonherout.


Hij sprak aldus: beroemde Mannen!
Bij wien 't vooroordeel is verbannen,
Die steeds met smerte uw' tijd verspilt:
Uw eedle harsens moet verteeren,
Door 't eeuwigduurend reduceeren,
Wijl maat van maat alöm verschilt.


Gij, wien de handel moet verveelen
Door 't staâg verdubbelen en deelen
Van ellen, maaten, en gewigt,
Die alle schatten, hoe uitsteekend,
Tot ijdle penningen verrekent,
Ontsluit uwe oogen voor mijn licht.


De majesteit die wij verëeren,
Wil uw geluk uw heil vermeeren:
Uw waar belang is in uw hand.
Laat dan mijn raad u welbehaagen
En, durft gij een hervorming waagen,
Brengt dezen goeden vond tot stand.


Gebruikt in welbestuurde staaten
Dezelfde grootheid voor uw maaten,
Denzelfden weegsteen voor uw wigt:
Dan stelt gij 't beeld van maat of ponden,
Dat aan de naamen is verbonden,
Op 't enkel noemen voor 't gezicht.


Moet gij die algemeene heelen
Vermeenigvuldigen en deelen,
Neemt dan het tiental juist in acht:
Dan zult gij op uw vingers reeknen,
't Geen door een lange reeks van teeknen
Uit Willem Bartjens word volbragt.


Uw zaak is onderzoekenswaardig,
Betoont u zelve slegts volvaardig,
Wij zijn tot uwe hulp gereed;
Ons doelwit is alleen het goede,
Treedt toe, vertoont aan mij uw roede,
Gij, die de vlakke velden meet.


Euklides geest met vleesch omgeeven,
Scheen in Jan Peters Dou te leeven,
Die 't onderscheid der maat bewijst
Met eenen bundel halve roeden;
Doch hij wil haar verschil vergoeden
Door 't plan van een reducktielijst.


Maar, toen liet zich Stevinus hooren:
Ik heb een beter plan verkooren;
De veldroe van uw Vaderland
Wil ik bekroonen met mijn' stempel,
Wijl die de poort van dezen tempel
In eens van post tot post bespant.


Die zal de roe der waereld heeten,
Om Snellius nauwkeurig meeten
Van aarde en breede zee te zaam';
Verdeelt die door een juiste snede,
Een vierde roede zij uw schreede,
Een vijfde zij uw ell', de helft uw vaâm.


Wiltge als godes de Bouwkunst groeten;
Verdeelt uw roede in vijfpaar voeten,
En elken voet in vijfpaar duim,
Een duim nog eens in vijfpaar lijnen;
Dan zultge uw hersens niet verpijnen
Op lengte, vlakte of lichaamsruim.


Men zag, toen hij van Bouwkunst meldde,
Dat zich Vitruvius hersteldde
In 't ernstig wezen van Dulon
Hij droeg, om Rottes poort te meeten,
Zijn duimstok aan een zilvren keten,
Met oud gehaakt aan zijn japon.


Hij dreef, gevat op fijn krakeelen,
Dat een dozijn zich laat verdeelen
Door zes, en vier, en drie, en twee;
Daar tien zich enkel liet halveeren,
Dus hij op 't ernstigst bleef begeeren
Dat elk aan de oudheid hulde dêe.


Toen liet Stevinus zich ontvallen;
De hoofdvolmaaktheid der getallen
Word niet door deelbaarheid bepaald;
Maar 't zeker en gemaklijk werken
Doet heur uitmuntendheid bemerken,
Waarin niets bij et tiental haalt.


Nu pronkte in bonte feestsieraaden
Jood Isrel, die de plechtgewaaden
Van 't Godendom met de elle mat;
Hij sprak, als eem gewis orakel:
Dat Mozes zelf den Tabernakel
Met korter el gemeeten had.


Dat thans de handel niet gehengde,
Dat deze maat nog meer verlengde;
Om dit veelzeggend kunstbewijs:
De stoffe zou in schijn versmallen,
Een el voor el veel duurder vallen,
Zij groeide al reeds genoeg in prijs.


Hij was ook tevens van gedachten,
Dat zulk een grootheid best in achten,
Of, naar de keus van 't gemeen,
In vier, en halve vierendeelen
Zich aan de Wiskunst liet beveelen
En in 't gebruik gemaklijk scheen.


Toen sprak Stevinus, op dit praaten:
't Is billijk dat de lange maaten
Zoodanig evenredig staan,
Dat zij in dienstige gevallen
Zich door de eenvouwigste getallen
Ligt in elkandren overslaan.


Wiltge iets bij mijn Godes verdienen,
Verdeel heur scepter dan in tienen;
Dit raakt den prijs der stoffen niet.
Maar met die strenge maat te meeten,
Is voor uw veel te ruim geweeten
De beste boei die overschiet.


Nu zag ik voor den raad des vredes (*)
Den opgewekten Archimedes
Met Ceres gouden koorenmaat,
Waarmede, naar mijn beste weeten,
Triptolemus reeds had gemeeten
In 's waerelds ruwen kinderstaat.


Hij wilde deze maat doen ijken;
Doch naar nauwkeurig vergelijken,
Met d'achtbren stoel der Majesteit,
Die voor den held was opgereezen,
Heeft hem Stevinus afgeweezen
Met dit welingericht bescheid.


Gij weet, hoe zeer in alle staaten
Het onderscheid der ronde maaten
Een eindeloos verschil verwekt:
Dus moet men billijk overhellen,
Om zeekre grootheid vast te stellen,
Die overäl ten maat verstrekt.


Indien ge u aan mijn' raad wilt houden,
Gij ziet, op 't voetspoor van de aêlöuden,
Een koorenmaat gereduceerd
Uit scheepels van de handelsteeden,
Verdeeld in tien en honderd leden,
Met naam van spint en kop verëerd.


Verëischt de veelheid grooter maaten?
Verkoopt men iets met lasten, vaten?
Tien schepels zij een hoed of vat.
Tien vaten, voor een last getekend,
Is iets dat zeer gemaklijk rekent,
Ofschoon men leij noch griffie had.


Zoo zal men veel gebrek geneezen,
Dan zal elk mensch een burger weezen,
Zoo verre zich beschaafdheid strekt;
Die nu door veel betekenissen
Van pint en spint, zich moet vergissen,
Wen hij een mijl drie -- vier vertrekt.


Toen scheen de schranderheid te naadren,
Met Leibnits bloed en geest in de aadren;
Een geest vervrolijkt door den wijn,
Die Bachus invloed moest verkoopen
Met mutsjes, pinten, kannen, stoopen,
En in zijn maat nauwkeurig zijn.


Nu vergeleek de groote spreker
De stoop van Bachus bij den beker,
Waaruit de wijze Majesteit
Heur troonstaffiers en dienstbre geesten,
Op dit en diergelijke feesten,
Beschonk met schrandre vrolijkheid.


Hij heeft zich hier op uitgelaaten:
't Is billijk dat de holle maaten
Gelijk staan op denzelfden voet,
Het zij voor natte of drooge dingen,
Dan worden stoopen vierdeelingen,
Het anker schepel, 't oxhoofd hoed.


Hij wilde ook teffens aanbeveelen;
Wilt gij uw maat wiskunstig deelen?
Dan zij een stoop tien pinten wijn;
Of moet gij grooter maat verkoopen?
Een anker zij dan vijpaar stoopen;
Tien ankers zal een oxhoofd zijn.


Verwerp dan ook de onnutte naamen
Van halfjes, mutsjes, kannen, aamen,
Of hecht 'er beter denkbeeld aan:
Een olijfäam laat zich ontknoopen
In vijfpaar virtels, vijftig stoopen,
Of zal in honderd kan bestaan.


Wiltge ook de voorige manieren
Toepassen op de fust der bieren?
Neem honderd kannen voor een vat;
Verdeel die grrotheid juist in vijven,
Zoo zult gij in 't klein gerijven,
Die graag een mopje verschbier had.


Ofschoon de reden dit erkende,
Verscheen 'er nog een gansche bende,
Die pleitte voor het oud gebruik:
Een brouwersknegt, riep uitgelaaten,
Dat de omtrek van zijn halve vaten
Gelijk moest weezen aan zijn buik.


Hij vond tot aandrang goed te melden,
Dar deze fust zich met de gelden
Veel beter dan een andre schikt.
Toen sprak Stevijn: dit kan zoo blijven,
In volle vaten en in vijven,
Indien gij alles keurig wikt.


Nog dreef Sileen met bolle kaaken:
Men moet de pinten kleiner maken,
Een mondvol was het grootst gewin.
De wijsheid zag dit dronkerts loopje,
En stelde met den naam van zoopje
Een tiende deel der pinten in.


Na 't lange voor- en tegenpraaten,
Verdweenen natte en drooge maaten:
En Newton, die de zwaartekracht
Op 't vlak der aarde heeft gevonden,
Heeft straks een hagelvlaag van ponden
En mindre deelen voortgebragt.


Ik zag het mengzel dus ontwarren:
De gouden kroon van vijfpaar starren
Werd in een fijne schaal gezet
Terwijl de Troonherout verklaarde,
Een steen, die daaräan evenaarde,
Was in de weegkunst tot een wet.


Die steen, aldus gelijk bevonden,
Werd afgedeelt in tien tot ponden:
En ieder pond in vijfpaar lood:
Een lood in tien gebragt tot greinen:
Totdat 'er door tienvouwig kleinen
Ten laatste een zandje overschoot.


De groote man was zeer te vreden,
Hij zag dit stelsel steunde op reden:
Hij wilde alleen voor grove waar
Een wigt van honderd pond bepaalen,
Om groote fust, op ruwe schaalen
Te wikken met de centenaar.


Nu was deze ijkdag afgeloopen;
Nu ging de cabinetdeur open:
Elk zag met mij in 't schoonste licht
Een evenredigheid en orden,
Die niet kon overtroffen worden,
In ellen, maaten en gewigt.


Die keurigheid van tienverdeeling
Was een gewichtige aanbeveeling,
Aan 't kennend oog en rijp verstand.
Dit stond tot een schenkaadje vaardig,
En was in alles overwaardig
Den handelsvorst van Nederland.


Toen rolde doot de ruime boogen
De stem van 't onbegrendt vermogen,
Dat alle zaaken meet en wikt:
Dit zijn de keurige modellen,
Die ik uw wijsheid voor wil stellen,
Zij zijn tot uwen dienst geschikt.


Gij, die in alles groot wilt worden,
Die voor een welgeregelde orden
Een soort van sterken geestdrift voelt;
Verzoek uw SOUVERAINE Staaten
Om zulke wigten, zulke maaten,
Indien gij 's volks geluk bedoelt.


Kan niets uw onderzoek ontduiken?
Verbetert dan de volksgebruiken;
Elkëen, die nu angstvallig sust,
Wierd meester in de rekenkunde,
Indienge aan 't algemeen vergunde
Deze enkle straal van uw vernuft.


Is ergens glorie meê te haalen?
Geen eeuwen kunnen ooit bepaalen
Den roem, die hier te wachten was;
De faam van zulke wondre dingen
Drong door de wijde hemelkringen
Van hier tot aan des aardbols as.


Het onderscheid van wigt en maaten
Is door verdeeltheid van de Staaten
In vroeger tijden voortgebragt:
Toen elk den andren wederstreefde,
Ten minste voor zichzelven leefde,
Is aan deze orden niet gedacht.


Doch eeuwen door een band van eenheid
Te saam' gevoegd, tot algemeenheid
Van vriendschap, staatsbelang en wil:
Verëischt de trouw der medestanders,
De handel met de buitenlanders,
't Verëffenen van dit verschil.


Wat voordeel was 'er al gewonnen,
Werd dit in Nederland begonnen
Daar zich de handel heeft gevest!
Men zag wel haast dezelve maaten
Gevolgd in alle waereldstaaten,
Tot roem van dit Gemeenebest.


Reeds is het hemelruim gemeeten
En al zijn rollende planeeten
Met de achtbre roê der trouwste stad:
Straks word de grootheid aller zaaken
In alle menschelijke spraaken
Naar Nederlandsche maat geschat.


't Is waar, de tegenstand der dwaazen
Die tegen alle nieuwheid raazen,
Vertoeft de zaak misschien een wijl;
Gij zult hen eindlijk overmoogen:
Zoo zegepraalt voor alles oogen
Gregorius op Cesars stijl.


Nog iets, iets groots heb ik te melden:
Verbetert ook den rang der gelden,
De maat van al wat dierbaar schijn'.
Zoude alles welgeregeld worden
En zelf de regelmaat der orden
Zoo vreeslijk ongeregelt zijn?


De thans gebruikt muntbepaaling
Is meenigmaal de bron van dwaaling
En vol van kwelling, vol gevaar;
Integendeel, de tienverdeeling
Herschept de rekening in speeling,
En 't domme volk in rekenaars.


Elk zal een kleine schade dulden;
Neem tot uwe eenheid eene gulden,
Zij is alreeds in tien geschift:
Verdeeltze voorts in honderd duiten,
Gij zult met duizend deelen sluiten,
Een penning zij de kleinste gift.


Betracht gij dit, dan wordt de penning
Een waardig voorwerp van erkenning:
Zij waar te lange een enkle schijn,
Die door veelvuldig reduceeren
De beste harsens deed halveeren
In 't nutteloos oplettend zijn.


Verkiest gij ook op gouden stukken
Den leeuw des Vaderlands te drukken,
Zij rijzen in denzelven graad:
Haar waarde zal tien guldens wezen,
Ten waarenze ook tot honderd reezen,
Met naam van rijder of ducaat.


Nu hoorde ik 't onöphoudlijk morren,
Om 't volk tot oproer aan te porren,
Door zulkëene onherstelbre schaê;
Toen sprak de Wiskunst: laat u raaden,
Dit stelsel zal u weinig schaden,
Zoo elk het volgend gadeslaê.


Men moet, en kan de grootste zaaken
Niet in een oogenblik volmaaken;
Maar werke naar een duurzaam plan!
Zoo zal men schade en moeite stuiten,
Herschept men stuivertjes en duiten,
Wat schade of dit toch geeven kan.


Aan andren moet men niet vergaêren,
Dan, om de drie of zeven jaaren:
Maar telkens eene munt verslaan.
Wierd dit standvastig voorgenoomen,
Men zag wel haast het einde koomen,
Niets goeds bleef waarlijk ongedaan!


Indien gewigt en maat de gelden
In evenredigheid verzelden,
En elke breuk in tien bestond;
Dan zaagt gij over 't handelweezen
Een nieuwe zon ten top gereezen,
Wier schijnzel nimmer weêrgaê vond.


Die evenredigheid en orden
Scheen hardlijk toegejuicht te worden.
Op 't zedig knikken van Stevijn
Klapte al het kunstkoor in de handen.
Mij scheen in die gewenschte landen
De waereld reeds vernieuwt te zijn.


Maar 't volk, dat nauwlijks tien kan tellen,
Wilde aan de Wiskunst wetten stellen,
Vervloekte dezen schoonen vond,
Verstoorde mijn genoeglijk droomen,
Zoo dat ik, tot mij zelf herkoomen,
Nog in den ouden Chaos stond.


J. v. D.






Voetnoot

(*) Dus noem ik den stoet der Wiskunde, om dat haare ontwijffelbaare bewijzen de twisten stillen en het gemoed bevredigen.