Aanvullende gegevens:
G. Mannoury, Mathesis en Mystiek, Amsterdam: Maatschappij voor goede en
goedkoope lectuur (1924). Oorspronkelijk boekje telt 116 pp. Opgenomen is het
eerste deel. Nummering begint al op de titlepagina. De tekst van de HTML-versie
begint op p. 5 met de opdracht, en dan na een paar lege bladen vervolgt de tekst
op p. 9; het boekje was voor rekening van de auteur gedrukt bij de
Wereldbibliotheek. De versierde hoofdletters aan het begin van elk hoofdstuk
zijn weggelaten.
INHOUD
OPGAAF
|
9-11
|
I. METEN EN REKENEN
|
15-44
|
II. WETEN EN WILLEN
|
45-74
|
III. GELOVEN EN ZIJN
|
75-96
|
OPLOSSING
|
99-101
|
Woordverklaringen en verwijzingen
|
103-109
|
Klapper op namen en slagwoorden
|
111-112
|
Aan de nagedachtenis van
WLADIMIR ILJITSJ
OELJANOF (LENIN)
HIJ WAS EEN FEILBAAR MENS. TOCH DRAGER VAN GEDACHTEN,
DIE LICHT'TEN UIT HET LEED VAN WENENDE GEDACHTEN.
HIJ BRIJZELDE EN BRAK. TOCH BOUWDE HIJ EEN BOOG,
DIE IN KRISTALLEN GLANS DE GEESTEN VOERT OMHOOG.
HIJ KEERDE, ALS HET MOEST, EN STRIEMDE IN FELLE WOORDEN
BLOEDVRIEND EN VIJAND BEI, TOT GANSE VOLKEN HOORDEN
ZIJN GROOT EN WIJD GELUID, EN ZAGEN OP ZIJN STAF.
TOCH WAS HIJ TROUW ALS STAAL, EN DIENDE TOT ZIJN GRAF.
OPGAAF.
Een relief van de Boro-Bodoer enerzijds en een
stereotiepplaat van ,,Schrön's Siebenstellige Logarithmen''
aan de andere kant. Beide brokstukken van menselike taal: taaldaden.
En beide maatschappelik: van velen voor velen.
Maar oneindig verscheiden in wat taal taal maakt: schoonheid
en waarheid. En zo zijn alle taaldaden verscheiden:
in schoonheid en in waarheid, in emotie en in indikatie.
Ik spreek van waarheid in Nietszchiaanse zin:
niet van oprechtheid, die schoonheid is en emotioneel.
Waarheid telt, oprechtheid beoogt. De stereotiepplaat
telt: goed, fout, goed, fout; de laatste korrektiepremie
is jaren her betaald: de plaat telt goed. En 't andere
relief beoogt alleen. Maar wat?
Mijn voorbeelden deugen niet, want de Boro-Bodoertaal
telt ook: vergeet de lotoszetel niet, beeldhouwer-monnik,
en denk aan de juiste handhouding, of uw werk is
onbruikbaar. En de ,,Siebenstellige'' beogen toch ook,
al was 't maar levensverzekering en landmeting. En ík
vind zo'n tafel mooi! Nu ja, voorbeelden deugen nooit.
Beproeven we 't met een definitie: het indikatieve
element in een taaldaad is verband met het bepaalde
en het gegevene in het boven- of onderbewustzijn:
bewustzijnsinhouden, het emotionele element het
verband met het onbepaalde [pag. 10] en wordende:
zielsbewegingen. Ik beloof niet, me er aan
te houden.
Wat de zaak moeilik maakt, is dat onder de
,,bepaalde en gegeven bewustzijns- of onderbewustzijns-
inhouden'' meesttijds woordbeelden voorkomen
(spreekbeelden, hoorbeelden, visuele beelden of alle drie
te zamen; de oudboeddhistiese significi hadden wel
gelijk, 't schrijven te verbieden: dat was éen
zwarigheid minder) en dat daarin opnieuw het
oorspronkelik indikatieve en het oorspronkelik
emotionele element onderscheiden dient te worden.
En moeiliker nog is de vraag: wiens ,,bewustzijnsinhouden''
of ,,zielsbewegingen''? Van Neper, Briggs, Schrön, de
zetter en de stereotypeur of van de levensverzekeraar
en de landmeter? En speelt 't ,,Very nice. Indeed,''
van de toerist niet óok een rol in ,,de''
betekenis van ,,Maya in 't Loembiniwoud?'' Neen, neen,
m'n definitie deugt al evenmin als mijn voorbeeld, en
toch laat ik ze geen van beide los. Wat ook niet meer
gaan zou. En ik begin bij de landmeter, die de ligging
van zijn zoveelste ,,point de repère'' bepalen
moet, en het waarschijnlikste gemiddelde van zijn
vijfentwintig waarnemingen berekent. Hij ,,vraagt'' z'n
tafel om logarithmen, schrijft de ,,antwoorden'' neer,
althans 'n decimaal of vier, vijf, cijfert, kijkt en
schrijft verder en rapporteert eindelik: het punt Boro-Boedoer
ligt op zoveel lengte en zoveel breedte. En hoopt, dat
het ,,waar'' is. Altans binnen zekere grenzen, waarover
hij al even lang heeft gepeinsd en gecijferd: zoveel
,,fout'' voor de brandpuntsafstand, zoveel voor het
waterpas, zoveel voor dit en zoveel voor dat. Maar
op z'n tafel vertrouwt hij volkomen, die kàn niet
fout zijn: iedere ,,log'', die in hij gebruikt heeft, telt
mee als 'n ,,bewustzijnsinhoud'', die in verband staat
met zijn taaldaad: ,,het punt-B ligt daar en daar.''
In verband. Zeker, maar niet in
rechtstreeks verband. Op de weg, die van de ,,log'' naar
zijn konklusie [pag. 11] leidt, staan duizend handwijzers en
mijlpalen: landmeten kan niet iedereen. Vóor hij
uitkwam, heeft onze landmeter examen gedaan. Delft, en
daarvoór de H.B.S. En de L.S. En de bewaarschool.
En zijn moeder! En dan later nog de techniek: menig uurtje
heeft hij de Brabantse hei met z'n meetketting afgelopen
en kerktorens gepeild, eer hij genoeg bewustzijnsinhouden
verzameld had om punt-B in 't vizier te krijgen en 'n
meisje te durven vragen. Maar nu is hij ook zeker van
z'n zaak. Punt-B ligt vast voor anker en van z'n promotie
is hij haast even zeker. En die zal niet onwelkom zijn.
Neen, zo helemaal zonder emotioneel element is zo'n
landmeterstaaldaad toch ook niet: homo est, en huisvader.
Maar nu de ,,waarheid''? Is er waarheid
in de Boro-Boedoer? Hetzij dan in punt-B op het
boventerras of in 't kunstwerk op de eerste omgang?
Ligt punt-B ,,ergens'' en ís de Boeddha in 't
Loembiniwoud geboren? En wat beduidt ,,ligt'' en wat
beduidt ,,is''? ,,Zeven en acht is vijftien'' heeft
de aanstaande geodeet op school geleerd, en: ,,Maya vatte
de boom des levens met de rechterhand'', stond op
het leerprogram van de beeldhouwer lang vóor
zijn monnikstijd. Nu ja, maar dat is toch heel wat
anders! Wetenschap en bijgeloof, of wiskunst en
poëzie als ge wilt, maar in ieder geval toch
héel, héel wat anders? Maar Poincaré
heeft ontkend, dat Parijs verder dan éen meter
van Londen verwijderd is, en Protagoras heeft hem
bij voorbaat gelijk gegeven....
OVERWEGING
I. METEN EN REKENEN
``ALLE fysiese grootheden zijn de uitkomsten
van metingen. En alle metingen
zijn onnauwkeurig, omdat onze
werktuigen onvolmaakt zijn.''
Zó hebben we 't geleerd. Maar dragen
die werktuigen alleen de schuld? Of ook de omschrijving
van het objekt? Het gewicht van een
diamant is meer bepaald dan dat van 'n mens of van
'n regenwolk, maar ook de beste balans zal de fysikus
bij de gewichtsbepaling van de diamant tenslotte
in de steek laten en hem voor de vraag stellen:
wat bedoel je nu eigenlik met ,,deze diamant'' en
met ,,gewicht''? En dan gaat de onderzoeker opnieuw
aan 't definieëren en opnieuw aan het meten,
maar 't blijft een wedloop tussen woord en werktuig,
,,Der Kampf um die Dezimale'' heet het
Olympiese spel.
Woord en werktuig dus. Eindstreep en schaal:
zóveel komma nul, zóveel komma één, tot negen
toe. En dan ten slotte: die deelstreep van de schaal
valt met de eindstreep samen. Rangschikking en
nevenstelling: ,,dit volgt op dat'' en ,,die twee zijn
Cen.'' D e vraag is: zij n die bewustzij nsinhouden
onafhankelik, of staan ze weer in verband met
elkaar?
Wie schooljongens in rijtjes wil plaatsen, kan
kommanderen: ,,Jan achter Piet'' of ,,Jan naast
Piet'', maar als hii 't allebei zegt, loopt de boel in
't honderd: rangschikking en nevenstelling ,,sluiten
elkaar uit.''
Een nieuwe bewustzijnsinhoud dus: uitsluiting,
negatie, entweder-oder, Aan hegelen doen we niet,
[pag. 16]
enbel aan waamemen, En vragen: is er zo iets als
negatie in de taal van iedereen? ,,Dit is 'n paard,
maar dat is géen paard, dat is 'n muilezel'' leert de
koetsier aan 't weetgierige jongetje. Maar op school
zal men hem zeggen, dat een muilezel óok equus
heet. Equus zus en equus zo. Geslachten en soorten.
Dus ,,géen paard'' een soort van paard? En
uitsluiting een soort verband? 't Is wel moeilik, het
hegelen te laten. ,,Ja, wenn die Wahrheit Münze
wäre !'' En misschien zou dat nog niet helpen:
munten slijten óok, en om het geldigheidsgewicht
te bepalen moeten weer meetdaden verricht
worden: rangschikken en nevenstellen, En dus
alweer: uitsluiten. 't Is om tureluurs te worden,
En toch is ,,niet'' 'n goed Nederlands woord. Erg
Nederlands zelfs, naar 't schijnt. In 't Chinees of
Javaans, heb ik me altans wel eens laten vertellen,
komt zo iets brutaals niet voor: die lui winden er
altijd doekjes om, maar een Hollandse jongen moet
daar niets van hebben: je liegt of je liegt niet.
Tertium non datur.
Wacht even: daar hebben we houvast. Het
,,Principium tertii exclusi'' belooft redding uit
het dilemna. 'n Principe, 'n ,,grondslag van redelike
verstandhouding''! Of het helpen zal?
Toen ik nog voor de klas stond, moest ik de
kinderen leren, tegenstellingen te bedenken. Bij
ristjes. Maar ze konden 't veel beter dan ik. Zelfs
,,wat is 't tegengestelde van een eerste luitenant?''
wisten ze te beantwoorden. Ik stond verlegen,
maar de hele klas stak de vinger op: ,,'n tweede
luitenant, meester.'' Natuurlik, hoe kon ik zo
dom wezen.
Ofschoon.... Ís een tweede luitenant wel altijd en
zuiver het tegengestelde van een eerste luitenant?
Ze eten toch allebei, en kommanderen, en kankeren
op z'n tijd? Pardon, lezer, van kankeren spreekt
[pag. 17]
men niet in fatsoenlik gezelschap, dat is ,,exclusum'',
net als de derde mogelijkheid bij de negatie. ,,Net
als''? Maar dan is ons hele principium dus eigenlik
'n kwestie van fatsoen, van konventie, van gewoonte?
Het zij zoo. ,,Nette'' mensen, fysici en landmeters
b.v. hebben dan toch een bepaalde bewustzijnsinhoud
,,negatie'' en al wat daarbij behoort: ,,twee''
en ,,éen'', en ,,volgt op'' en ,,is gelijk.''
Konventionshalber dus: ,,is gelijk'' en ,,volgt op''
zijn elkander uitsluitende predikaten, 't eerste
kommutatief, het tweede niet-kommutatief, want als
a=7, is 7=a, maar als ij volgt op x, volgt x niet op
ij. Wie er zich niet aan stoort, is 'n Chinees. Leve
de goede vormen en de mathesis. Ja, de mathesis
vooral, want dat is wel beschouwd het summum
van fatsoen. 'n Mathematikus is n.l. een nóg netter
mens dan 'n landmeter. Die zegt: als a=b, en b=c,
en c=d, is a=d, al stond het hele alfabet ertussen,
en noemt dat de ,,kontraktieve wet van 't gelijkheidsteken.''
Maar zóver durft toch de landmeter
niet gaan! Die wil de z nog wel eens eerst met de a
vergelijken, eer hij zeker is van de zaak. Ja zelfs de
standaardmeter van Parijs vertrouwt hij niet volkomen
en droomt zich al een tweede Delambre.
En de rest van 't mensdom? Och, het hele alfabet
komt in het dageliks leven zo niet voor, maar
gelijkheidspredikaten als ,,even oud'' ,,even goed''
of ,,even slecht'', om er maar 'n paar te noemen,
zijn toch zeker niet onbeperkt kontraktief. Niet
eens zo kontraktief als het ,,even lang'' van de
landmeter. Zodat ik maar zeggen wil, dat er ook
graden zijn in 't fatsoen, ,,evengoed'' als op de
meetcirkel, en dat een signifiese handleiding niets
anders is dan 'n soort ,,Wetboek van Mevrouw
Etikette'': dit ,,zegt men'' en dat ,,zegt men niet'',
dit ,,hoort'' en dat ,,hoort niet.'' We hebben 'n
kijkje genomen in het hoofdstuk ,,Voor de bezoeker'',
[pag. 18] laten we ook even bladeren in ,,Voor de
gastvrouw''!
* *
*
Aan de (signifiese) betekenis van een taaldaad
valt te onderscheiden: eensdeels het verband met
bewustzijnsinhouden en zielsbewegingen van de
,,spreker'' (= denker, uitspreker, opschrijver,
tikker, zetter, beeldhouwer, muziekkopiïst, enz. enz.
enz.) en van allen, die op deze inhouden en bewegingen
een naspeurbare invloed hebben uitgeoefend:
de spreekbetekenis, en anderdeels het overeenkomstig
verband ten opzichte van de ,,hoorder'' (= meedenker,
spion, museumbezoeker, stenograaf, telepaat,
enz. enz. enz., vooral niet te vergeten de
spreker zelf in zijn hoorder-hoedanigheid), en
van allen, op wie de taaldaad een naspeurbare
invloed uitoefent of uitoefenen zal: de hoorbetekenis.
Vraag nu in vredesnaam niet dadelik: waarom
alleen naspeurbaar? en: hoe gaat de spreker-spreker
in de spreker-hoorder over? Maar laat
me eerst een paar voorbeelden bedenken, om te
kunnen nagaan, of die onderscheiding van spreek-
en hoorbetekenis helemáal muggezifterij is of niet?
Wat zegt u van 'n stormkommando, 'n
doktersbulletin en 'n wetsartikel? Strategie, mediese
wetenschap en juristerij zullen toch wel bij de
spreekbetekenis dier taaldaden te pas komen, is het
niet? Maar de hoorders denken er ieder in 't biezonder
meer bij aan hun eigen hachje of belang. De
generaal, de lijfarts en de wettenmaker zullen er
zich 't hoofd mee breken of hun taaldaad ,,juist'',
,,tijdig'', ,,nuttig'', of ,,rechtvaardig'' is, d.w.z. zij
vergelijken die met andere, min of meer verschillende
[pag. 19]
formules en kiezen tenslotte. De hoorder
heeft geen keus, tenzij dan tussen ,,gehoorzamen'',
,,geloven'', ,,opvolgen'', en het tegendeel. Maar
wat hij ook kiest, zijn ,,hoortaaldaad'' zal zeer bepaalde
bewustzijnsinhouden en zielsbewegingen in
hem wakker roepen, die in de hoofdbrekerij van de
,,sprekers'' op de verste achtergrond zijn gebleven:
de soldaat-gehoorzamer voorvoelt haast even duidelik
de mogelike bajonetstoot van zijn medemens-in-de-andere-loopgraaf
(strategies: de vijand) in
zijn eigen lichaam als 't wellustig afgrijzen van de
steek, die hijzelf hoopt toe te brengen, de hoveling
ziet misschien een nimbus om het hoofd van de
kroonprins of een diplomatieke verwikkeling, die
'm zijn positie kan kosten of een lintje bezorgen,
en de straatventer, die de nieuwe verordening staat
te spellen, speurt op zijn manier naar de mazen der
wet. Mij dunkt, het is minder de vraag of spreekbetekenis
en hoorbetekenis wel eens verschillen,
dan wel, of ze ooit aan elkander gelijk gesteld
zouden kunnen worden? En nu wil ik me er allerminst
op beroepen, dat wie dat zou willen doen,
een ,,vergelijkingstaaldaad'' zou verrichten, die op
zijn eigen voorstelling van de beide te vergelijken
betekenissen en niet op deze zelf betrekking heeft,
want het woordje ,,zelf'' is sedert Hegel en Bolland
toch finaal uit de mode, maar enkel en simpel de
vraag stellen, of in de betekenisleer oorzaak en
gevolg (daarmede spreek ik toch zeker wel naar de
mode!) niet evengoed onderscheiden moeten
worden als in de strategie of de medidjnen?
En nu beweert mijn woordeboek wel: ,,Stoomroggebroodbakkerij
= een inrichting, waar roggebrood
door middel van stoom gebakken wordt'',
maar ik beweer primo, dat ,,Stoomroggebroodbakkerij
'n rijtje van zus of zoveel lettertekens is,
dat door de schilder boven de fabrieksdeur wordt
[pag. 20]
gepenseeld op kommando van de direkteur en tot
lering van de voorbijganger, en sekundo dat de
woordeboekdefinitie voor de voorbijganger misschien
ten naastebij van pas mag zijn, maar voor de
direkteur in ieder geval in omgekeerde volgorde
gelezen moet worden. Muggezifterij?! Lieve
hemel, ik heb het alleen nog maar over de kemels,
want de signifiese muggen hebben met definities
niets uit te staan, Probeer maar eens een definitie
van 'n ,,eenvoudig zomerhoedje'' te geven!
De juffrouw ,,uit'' de winkel en de juffrouw ,,in''
de winkel staan er al 'n vol half uur over te significeren,
zonder de spreekbetekenis van die taaldaad
ook maar 'n haarbreed dichter bij de hoorbetekenis
te kunnen krijgen. ,,Dan zal ik maar eens ergens
anders proberen'', zegt de in-juffrouw, maar ik
denk niet, dat ze met ,,ergens anders'' Kiliaan of
Van Dale bedoelt.
Definities! Alsof 'n woord iets anders was dan
een agglomeraat van taaldaadherinneringen (mijn
definities geef ik enkel als afschrikwekkend voorbeeld,
lezer), en alsof taaldaden ,,gelijk'' konden
zijn, echt, formalisties, kontraktief gelijk! Maar
dat zijn de bladen van 'n boom niet eens. En
trouwens, al was dat zo, dan bleef de gelijkheid zelf
nog ongedefinieerd. 't Is waar, Leibniz heeft ook
dàt aangedurfd: ,,Eadem sunt'', als je het ene voor
het andere in de plaats mag zetten. 't Mocht wat:
toen ik op school de tafel van twee voor straf moest
uitschrijven, heb ik het me makkelik gemaakt en
gezet: 2 × 2 = 2 × 2, 3 × 2 = 3 × 2, en zo door, maar
ik heb het over moeten maken: 't moest zijn 4 en
niet 2 × 2, en Leibniz hielp me geen ziertje. Sedert
houd ik me aan Mevrouw Etikette.
En dus: de hoorbetekenis van 'n meetdaad?
* *
*
,,Daar kan de piano niet staan, 't scheelt minstens
drie centimeter'', verklaart manlief met het ellemaatje
nog in de hand, en samen gaan ze aan 't
overleggen, waar dan wel. Het is lastig voor Indiese
luitjes, weer aan de Hollandse bekrompenheid te
moeten wennen! Maar tussen raam en schoorsteenmantel,
dat kán eenvoudig niet. Misschien
in de schuinte? Jawel, dat zou gaan.
Dit ,,kan'' en dat ,,kan niet,''
Tertium.... ? Maar
'n piano en 'n schoorsteenmantel zijn nu eenmaal
niet van stopverf. 'k Zou Lao-tse zelf wel eens aan
het verhuizen willen zien! ,,Het eigenlike aan een huis
zijn niet de wanden en het dak, maar de ruimte
binnen de wanden en het dak, waar het huis niet
is.'' Jawel, mooi praten, maar 'n Amsterdams bovenhuis
heeft helemáal geen ruimte, pruttelt
landmeter-met-verlof.
,,Wie wil, die kan'', heette het eerste heuse boek,
dat ik als kind in handen kreeg. Mijn zusje en ik
hebben het verhaal wel tienmaal overgelezen,
zonder die kan te ontdekken, die we meenden, dat
de schrijver op het titelblad beloofd had: we waren
nog niet sterk in de punktuatie, Dáarmee gaat het
nu wel iets beter, maar wat die geheimzinnige titel
beduidt, is me toch nooit héel helder geworden.
Een bewustzijnsinhoud of een emotie misschien?....
Ik begin langzamerhand te geloven, dat die boekenschrijvers
met hun mooie praatjes geen gaatjes
vullen kunnen! ,,Goede wil'', daar geeft de lommerd
geen geld op, en de schoorsteenmantel gaat
er geen duimbreed voor uit de weg.
't Is grappig, dat die wijze lessen altijd zo
onpersoonlik geredigeerd zijn. Wie durft nu eens zeggen:
ik heb altijd gekund wat ik gewild heb! Schopenhauer
misschien? Of Nietzsche? ,,Ein Mensch,
der will, befiehlt einem Etwas in sich, das gehorcht
oder von dem er glaubt dass es gehorcht,'' en wat
[pag. 22]
er verder volgt. Maar het ellemaatje is onverbiddelik.
,,Glaubt''....?
Verwachting is 'n woord met twee héel
verschillende betekenissen: een verleden-tijds- en een
tegenwoordige-tijds-betekenis, een indikatieve en
een emotionele. Mijn verwachtingen van vroeger,
da's de geschiedenis van mijn verloren illuzies,
maar die van vandaag, die leven nog. Beter 'n
levende hond, zegt de Prediker.... Nu ja, er zijn
van die gelukkigen, die hun illuzies nóoit verliezen,
maar de meeste van hen zijn allang dode leeuwen,
De hoorbetekenis van een meetdaad omvat het
verband met een aglomeraat van vervulde-verwachtingsherinneringen
(,,dit kán'') en met een
aglomeraat van teleurgestelde-verwachtingsherinneringen
(,,dat kan niet''). ,,Fysies mogelik'' en
,,fysies onmogelik''. Bepaald en gegeven. Bewustzijnsinhouden.
Maar hoe met de emotie?
Dat ellemaatje was natuurlik maar malligheid,
We meten de hele dag, visueel en taktueel. Lengten,
krachten, kleuren.... en humeuren. En we ,,gehoorzamen.''
Aan onze bewustzijnsinhouden ,,'t kan wel''
en ,,'t kan niet.'' En ,,willen'' telkens opnieuw, en
,,geloven'' gehoorzaamd te worden. Wat ook meesttijds
uitkomt. Ik was zoëven wat pessimisties, omdat
ik m'n uitgever wou opzoeken, en hem niet thuis
heb getroffen. Nu ja, 't was een teleurstelling, maar
ik troost me alweer: was iedere stap van mijn wandeling
geen in-vervulling-gegane-verwachting? Of
liever duizend? En ik zou over die éne teleurstelling
klagen? Kom, kom, het leven is nog zo kwaad
niet, voor wie zich weet te schikken in het onvermijdelike.
Gelukkig die negerkoning, die iedere
morgen de zon beval op te komen! Kon ik het
ook maar zover brengen. Als ik maar altijd wist,
wat onvermijdelik is en wat vermijdelik. Maar:
,,al onze metingen zijn onnauwkeurig'', en je
[pag. 23]
kunt trouwens moeilik met een fysies laboratorium
in je zak lopen. En een groot pak definities
in je andere zak, En zo blijven de teleurstellingen
zelf onvermijdelik, al staat die natuurwet niet in
het boekje.
,,Fysies mogelik'' schrijven we op onze voorraad
sukcèssen. En in een overmoedige bui zelfs ,,fysies
noodzakelik.'' En zingen er een vrolik deuntje bij
van gelijke oorzaken, die gelijke gevolgen hebben.
Maar landmeter en echtgenote zingen niet mee,
die hebben het land, ongemeten, en kleine Piet
breekt intussen de boel af. Daar schreeuwt-ie
alweer als 'n mager varken, omdat ie z'n bol gestoten
heeft aan 'n pakkist. ,,Kijk toch uit, waar je
loopt, jongen!'' Maar Pietje studeert kausaliteitsleer
en ruimtemeetkunde, en dat gaat niet zonder
tranen.
Een natuurwet is een katalogus van onze
ervaringen, opgesteld in de hoop, er onze verwachtingen
naar te kunnen richten. En die door Einstein voorspelde
lichtbaanafwijking is bij de zon-eklips van
1919 dan toch maar wat netjes waargenomen,
tranen of geen tranen dan. Dat is toch nog wat
anders dan de wijsheden van Mevrouw Etikette!
Die speelt toch maar niet in àlles de baas. Och, val
't mens niet te hard: ze katalogiseert op haar manier:
,,Phaenomenologie des Geistes.... der guten Gesellschaft.''
,,De gastvrouw beijvere zich steeds, de
wensen harer gasten te voorkomen,'' Onthou dat,
fysikus!
En als er spiritisten op visite komen? Of
zevendedagsheiligen? Die kunnen wel zoveel willen. Tafeldans
bijv., of ,,getuigen'', en als de rest van 't
gezelschap dan wat scepties gezind is, geeft dat
toch een onaangename situatie. Mevrouw Etikette
schrijft voor zulke gevallen takt voor, en laat
koekjes presenteren, of muziek maken. Maar dat
[pag. 24]
helpt niet altijd, en dan is de ruzie in volle gang,
,,De natuurwetten, meneer!'' ,,Het geloof verzet
bergen, meneer!'' ,,We experimenteren wetenschappelik!''
,,Annie Besant is 'n bedriegster!''
Als 't een beetje wil, komen de stoelpoten omhoog,
en dat is nog erger dan een tafeldansje.
Lieve lezer-meedenker, ik stel u voor, er ons
buiten te houden. Op een natuurwetje meer of
minder komt het niet aan. Suggestie, spierlezen,
telepathie, we beginnen al zoveel bij te leren,
waarom ook geen psychographie en klopgeesterij
en de hele santepetiekraam. Als 't etiket ,,fysies
noodzakelik'' wat versleten raakt, plakken we er
een nieuw op, ,,psychies'' of ,,hyperpsychies noodzakelik''
voor mijn part. De katalogus is geduldig.
We laten maar een paar items uit ,,'t kan niet'' naar
,,'t kan wel'' verhuizen, en klaar is Kees, In godsnaam
geen emotie!
Verhuizen zonder emotie? Zou dat gaan?
* *
*
,,Ik verwacht'' is één woord. ,,Ik verwachtte''
zijn twee woorden. Dat spreekt.
Mijn leven, of mijn ziel, zo je wilt, is heel
duidelik een weefsel met een vast aantal ,,scheringdraden'':
de-hoge-C, pijn-in-mijn-rechter-kleine-teen,
geel-in-punt-zoveel-van-'t-ophtalmometriese-
net-van-mijn-rechteroog, en nog 'n stuk of wat.
Als ik maar even tijd had, om na te denken,
zou ik ze precies kunnen tellen, maar de weefstoel
maakt te veel lawaai. Een zenuwanatoom van mijn
kennis heeft beloofd, 't voor me te doen, maar dat
duurt me te lang: hij is met zijn hersencoupures
nog niet eens klaar. Het zou trouwens toch maar 'n
[pag. 25]
Analogie-Schluss worden: de ,,kam'' noemt de
wever zoiets, geloof ik, en als je daarvan de tanden
telt, weet je natuurlik nog helemaal niet, of er wel
evenveel draden opgeboomd zijn, Misschien kan
ik de hoge-C wel niet halen, of mankeert er 'n
ander draadje. M'n vrouw gelooft van niet. Enfin,
laten we zeggen, 'n slordige milliard of wat, en
laten we ze ,,soorten van gewaarwordingen'' of
,,onderzinnen'' noemen. Ieder vezeltje van de
draad heet dan natuurlik ,,gewaarwording'', of
als je geleerd wil wezen ,,gewaarwordingselement'',
en de gevoelszenuwstam van mijn rechter kleine
teen ('n kamtand!) is dan een ,,onderzzintuig.''
Van de spinnerij spreken we nu niet.
Over de inslagdraden ben ik het met mezelf nog
niet helemaal eens, laat staan met mijn vriend
Brouwer. Die beweert, zoals u weet, dat ik maar
éen tijdsintuïtie heb, en ik tel er minstens evenveel
als scheringdraden, dat wil natuurlik zeggen, ik
tel ze helemaal niet. Maar dat komt er minder op
aan, De hoofdvraag is: loopt de inslag helemaal
door, of niet, en dat kan ik maar niet te weten
komen. Laat ik het nog eens proberen.
Ik herinner me nog heel precies, dat ik me op
mijn tiende verjaardag in mijn vinger gesneden heb.
't Was de pink van m'n rechterhand: 't lidteken
heb ik nog. Onder de leesles, 't eerste uur. Ik had
's morgens twee zakmessen gekregen, die ik nog
met gemak uit honderdduizend stuks zou herkennen:
éen prachtig dolkmes, dat je kon in- en
uitschuiven, en éen even verrukkelik knipmes met
'n hoornen handvat en 'n flinke veer. Die veer
heeft het me aangedaan: ik móest 'm natuurlik
onder de bank nog eens proberen, en op eens, ik
word nog wit van ontzetting als ik er aan denk,
daar hing m'n knipmes aan m'n pink en het bloed
druppelde op de voeteplank. Meneer keek met
[pag. 26]
zijn vriendelike gezicht 'n andere kant uit (ik wou
dat ik hem nog 'ns éens van mijn leven ontmoette;
we waren dól op 'm; hij had 'n scheve neus; hij
is later naar 'n andere school gegaan, en de laatste
ochtend heeft ie verteld van een dikke kok, die
schipbreuk leed; we hebben ons slap gelachen,
onder de afscheidstranen door), en de jongen naast
me was óok ontzet, ofschoon natuurlik 'n beetje
minder. Ik had maar éen hand vrij, en daarom heb
ik het mes er eenvoudig afgetrokken. Vandaar 't
lidteken, Nu ja, dat was alweer 'n ogenblik later,
Maar dat éne moment. De ontzetting. Ik zal eerst
een kwartiertje nodig gehad hebben voor mijn
dolkmes, dus laten we zeggen 9 u. 15 v.m., 17 Mei
1877, Nieuwenhuizenschool, Singel, Amsterdam
(als ik goed dood ben, komt er vast een gedenkplaat
boven de deur), derde bank links van de middelste
rij, lokaal aan de straat. Wat was er op dat éne
moment in het centrum van mijn aandacht? Ik
zie het mes. Dat zijn dan item-zoveel gezichtsindrukken,
op een geweldig kunstige manier aan
elkaar geweven (ik geloof vast, dat er wel 'n stuk
of twintig stelsels inslagdraden door elkaar lopen,
dikke en dunne), en m'n pink natuurlik (van pijn
herinner ik me niets, wél bij het lostrekken van
het mes: 't schrapte over het been, en 't viel me
erg mee, dat het topje er nog aanzat), en de bloeddruppels.
Maar het centrum was toch, geloof ik,
,,meneer.'' Dat moet wel zo zijn, want ik had me
duizendmaal bezeerd zonder de minste ontzetting.
'n Jaap in je vinger, het zou wat. Neen, dát was
niemendal. Maar ,,meneer''! Zo maar midden in
een zin, waarvan ik niets had gehoord, zou hij me
daar zien zitten met een mes aan mijn pink! Onder
de leesles! Spelen! Onder de bank nog wel! En
hij keek zo vriendelik. Maar dàt zou 'm toch
teleurstellen. Dat zou ie toch wel niet van me gedacht
[pag. 27]
hebben. En ik wás die morgen natuurlik biezonder
in de gratie, nog meer dan anders, omdat ik jarig
was. Ja, ,,meneer'' was het centrum, dat is vast.
Ik keek naar hém, trouwens, dat herinner ik me nu,
en niet naar het mes, dat zag ik maar met een
,,Seitenblick.''
Als ik nu nog maar wist, hoeveel dimensies ie
had, dan was ik een heel eind verder, maar dat is het
'm juist, wat ik me met geen mogelikheid kan
herinneren. Hij bestond in hoofdzaak (natuurlik
niet hij-voor-zich, maar hij-voor-mij) uit éen bonk
zielsrust en over-ons-tevreden-zijn, wredelik bedreigd
door een Damokleszwaard van teleurstellende
stoornis, Maar óok uit 'n scheve neus, en
het was 'n kokkert. Ik weet nog.... maar laat ik in
vredesnaam voet bij stuk houden. Die neus tel ik
nu maar voor éen voor 't gemak. Maar de zielsrust?
En het zwaard? Hoeveel scheringdraden liepen
daar ook weer doorheen? Die zielsrust alléen is al
een heel tapijt-uit-de-duizend-en-een-nacht, door
zijn ziel op de mijne geweven! Als ik 'm nog eens
zie, zal ik 'm toch 'ns vragen, hoe hij dat heeft aangelegd,
met of zonder pedagogiek. Maar 't tapijtstuk
wás er om 9 u. 15 v.m. Met duizenderlei
herinneringen en herinneringen van herinneringen
en herinneringen van verwachtingen en verwachtingen
van herinneringen, aan z'n stem en z'n ogen
en z'n grapjes en z'n rug als ie voor het bord stond.
Ja, en dan toch weer die neus ook, die zo aanstekelik
lachen kon. Die kón ik er maar niet buiten
houden, hoe ik ook mijn beste klassificeerbeentje
vóorzet. Maar hij stónd toch niet met zijn rug naar
het bord, om 9 u. 15. Misschien had hij dat het
laatst om 9 u. 10 gedaan. En daarvoor om 9 u. 8.
En dan is toch die meneer-op-z'n-rug-herinnering
van 9 u. 15 niet 't zelfde als de meneer-op-z'n-rug-waarneming
van 9 u. 10 of van 9 u. 8! Dat moet ik
[pag. 28]
toch proberen uit elkaar te houden. Maar lastig is
het.
Zou ,,ik herinner mij'' misschien ook éen
woord zijn. En ik herinnerde mij'' twee?
* *
*
'k Was, geloof ik, wel een aardig ventje, toen ik
tien was, dat mag ik nu wel zeggen. Maar als ik
beweerde, dat ik gisteren toch zo'n bovenste beste
was, zou iedereen me, op gezag van Mevrouw
Etikette, voor een verwaande kwast houden. Zo'n
jeugd-herinnering van een halve eeuw her, och, da's
een herinnering als iedere andere. Zeker, ik zie
mezelf nog zitten met dat ,,grote'' mes aan mijn pink,
maar ik zie Olivier Twist haast even duidelik om
,,'n beetje meer'' vragen. Eerste, tweede en derde
persoon enkelvoud is een heel praktiese onderscheiding,
maar op den duur slijt die toch af,
geloof ik, en wordt alles ,,derde'', net als bij een oude
spoorwegwagon; 't onderscheid zit hem tenslotte
zowat enkel in 't kaartje, en als de kontroleur niet
oppast, gaan de derdeklassers ,,eerste'' zitten,
zonder dat er een haan naar kraait....
Zoù ik het wel geweest zijn, met dat mes? Of
heb ik het ergens gelezen, of 't gedroomd misschien?
De gedenkplaat is er nog niet, en waar ,,meneer''
gebleven is, en mijn buurman in de bank, mag
Joost weten. Jonge, jonge, daar kunnen mijn biografen
plezier van beleven! Ik zie ze al aan het harrewarren
en aan het snuffelen in 't oud archief
van Amsterdam van het jaar tweeduizend. Mijn
pinklidteken zal wel zoek zijn tegen die tijd en de
betrouwbaarheid van mijn mededelingen nog 'n
beetje meer: ik vertrouw mezelf nu al eigenlik maar
half, als ik erover nadenk, wat wel het kriterium-van-onderscheid
mag zijn tussen een persoonlike [pag. 29]
herinnering en een fantasiebeeld. Wat levendiger?
Misschien, maar toch niet veel, en niet altijd. De
kontinuïteit? Maar ik weet niet eens meer, of we
na die leesles ,,taal'' of ,,rekenen'' gehad hebben,
en al wist ik dat nog precies met alle volgende taal-
en rekenlessen erbij tot die van vandaag toe, wie
zegt me dan nog, of mijn ,,ikheid'' al die jaren door
een golf of een droppel van de levenszee is geweest?
Ook kan ik wel twintigmaal zielsverhuisd zijn in die
tijd, net als die bedelaar in Bagdad, die zo graag de
kalief zijn wou. ,,En hij wás de kalief, en de kalief
wás de bedelaar, maar ze bemerkten het geen van
beiden.'' Natuurlik niet, want ze waren in elkanders
geheugen gekropen: verwisselde spoorkaartjes. Mezelf
vertrouwen? 't Mocht wat. Mezelf zijn is al
lastig genoeg, begin ik te merken, want zodra ik
erover denk, krimp ,,ik'' in tot een doodgewone
bewustzijnsinhoud, net als Jan, Piet of Klaas, en de
momentenjacht begint opnieuw. Als die gelijktijdigheidspredikaten
maar niet zo gauw bedierven,
dan ving ik er vast wel een, maar de kontraktiviteit
van die dingen vermindert met de dag.
Er zijn zo weinig woorden, waarvan de
spreekbetekenis zó hemelsbreed van de hoorbetekenis,
ja van de zelf-hoor-betekenis verschilt als die
eerste-persoon-enkelvoud. Zeker, mijn hoor-ik heeft
naamkaartjes, en zit op 'n stoel en eet 'n boterham,
maar dat is toch mijn spreek-ik niet, je weet wel,
de ik van ,,cogito, ergo sum'', of liever die van
,,sum'' alleen, want de denker is alweer een pars-pro-toto.
,,Sum'' = ik-voel en ik-wil en ik-onderga
en ik-herinner-mij en ik-verwacht en ik-fantaseer
en ik-onderscheid en ik-verbind, en dat alles in
éen, of liever in zichzelf, dat is in alles tegelijk....
'n Moment! 'n Koninkrijk voor een moment, 'n
echt moment, dat klinkt als een klok....
[pag. 30]
LOG 2 = 0,3010300.... Zetter, denk om
de stippeltjes alsjeblieft, anders zeggen
ze dat ik fouten maak. Hoeveel? Och,
'n stuk of drie, vier is genoeg, 't komt
zo precies niet op aan, je kunt ook
zetten ,,enz.'' Of nee, doe dat toch maar niet, anders
lijkt het net 'n repeterende breuk, en dat zou óok
weer niet deugen. Je kunt niet te voorzichtig zijn in
de wiskunde, want dat is een allersekuurste wetenschap.
In een tafel mag je de stippeltjes wel weglaten:
dan zet je in de inleiding, dat log 2 eigenlik
een onmeetbaar getal is, met een oneindig aantal
decimalen, die je allemaal precies berekenen kunt.
Dat is te zeggen, niet allemaal natuurlik, maar dan
toch geen-éen-niet.... als je maar tijd van leven hebt
tenminste. Berekenen-kunnen is eigenlik het
goede woord niet: bepaald-zijn zou je kunnen
zeggen, Ja, en dan kan ik wel weer spreken van
,,allemaal,'' Nietwaar, door de definitie van log 2
als de limiet van dit en dat zijn die decimalen al
bepaald....., impliciet bepaald....., de milliardste
evengoed als de milliard-tot-de-milliardste en de
milliard-tot-de-milliardste-tot-de-milliardste, enz.
enz., milliard keer herhaald, of zelfs milliard-tot-de-mlliardste-keer
herhaald, of zelfs.... oef! Ik schei
er uit.
Ziet u, lezer, dat is nu eigenlik, wat we in de
wiskunde onder een oneindig aantal verstaan. Of
liever, wat we er vóor Cantor en Dedekind onder
verstonden. Want die hebben de stippeltjes en de
enzovoortsen en de oef's afgeschaft en er een spik-splinternieuwe
definitie van 'n ,,oneindig aantal''
voor in de plaats gezet, waar niet de minste duizeligheid
[pag. 31]
meer bij te pas kwam. Dat gaf toen een
ogenblik respijt, en Cantor timmerde met frisse
moed allerlei nieuwe oneindigheden en óver-oneindigheden
in elkaar, tot ook hij eindelik weer
,,oef'' zei. En toen kwam er weer een ander, die de
krakende definities wat bijspijkerde, en weer een
ander, die met een nieuwe speld ging peuteren
tussen ,,allemaal'' en ,,geen-éen-niet''.... Brouwer
heeft geprobeerd er 'n eind aan te maken, en bij
mathematiese politieverordening aan een ieder te
laten verbieden meer dan tweemaal in zijn leven te
oef'en, maar ik betwijfel, of-ie verkeersagenten
genoeg kan krijgen, want dan had-ie er wel
oef-in-het-kwadraat nodig: mundus vult.... duizelen.
't Is het oude liedje: de spreek-wiskunst en de hoor-wiskunst
liggen overhoop! Haast even erg als de
spreek-ik en de hoor-ik van zoëven, Spreek-wiskunst
zoekt, vermoedt, gist, raadt of raadt mis,
geniet en lijdt, duizelt en slaat spijkertjes, maar
hoor-wiskunst blijft er kalm bij en verschanst zich
in kant-en-klare definities en laat logarithmetafels
drukken, met stereotiepplaten, En wil z'n moeder
niet meer kennen! Ja, als niet komt tot iet....
* *
*
De hoor-, lees-, of aflees-wiskunde wordt
verdeeld in twee soorten: de auditieve en de visuele.
De laatste bestaat uit: a. logarithmetafels, b.
andere boeken met veel cijfertjes, kasboeken bijv.,
c. kladpapiertjes, d. gips- en draadmodellen, e.
figuren op het zwarte bord of in 't zand vóor de
tuinbank van Archimedes, f. rekenmachines, planimeters,
kerfstokken en blokkendozen en g. de
vingers en de tenen van de Hottentotten. Ik geloof
[pag. 32]
dat ik nu alles heb, Men zegt, dat sommige volken
ook met hun ellebogen tellen, maar dat noem ik
geen wiskunde meer, ales heeft z'n grenzen.
Auditieve mathesis: geredekavel over a tot g
in kinderkamer en kollegezaal. Eigenlik maar
tweede kwaliteit: 'n goed koopman bevestigt een
telefoniese order schriftelik.
Behalve door de vele cijfertjes onderscheiden de
wiskundeboeken zich van andere door hun eentonigheid
en eeuwigdurende herhalingen, ja, dat
is eigenlik de hoofdzaak. In dit opzicht worden ze
enkel geëvenaard door sommige dadaïstiese gedichten,
maar dat schrijf ik toe aan het ,,les extrêmes
se touchent.''
En dan kun je ze, tenminste de allerwiskunstigste
exemplaren, even goed (of even slecht) van achteren
naar voren lezen als andersom. Ook al dadaïsties.
Trouwens het hele onderscheid tussen achter en
voor is onmathematies. 't Hoort in de fysika of op
het exerceerveld thuis, en op die terreinen slaan
de wasechte mathematici gewoonlik een slecht
figuur.
't Is eigenlik heel makkelik, een volmaakt
wiskundeboek te schrijven. Hier heb je er een:
a = a = a = a,
Daar mankeert niets aan, en 't kunstje leert gauw
genoeg. De onvolmaakte zijn lastiger, voor schrijver
en lezer beide, en Hamilton's ,,Quaternions'' b.v.
is 'n hele kluif.
Toch 'n mooi boek. Hoe meer ik het lees, hoe
eentoniger het wordt, en dat is juist het mooie
ervan, naar mathematiese smaak, Bij eerste lezing
kon ik er al niet van afblijven: ieder nieuw hoofdstuk
een nieuwe gedachte en een nieuw perspektief.
Een nieuwe duizeling en een nieuw evenwicht,
Zielerythmus. Dan nóg eens lezen en nóg eens,
[pag. 33]
met of zonder het papieren boek en met of zonder
andere papieren boeken, En de vergezichten zelf
gaan leven en schuiven inéen: de quaternion
an-sich als vier-dimensionaal getal. En verwijden zich
achter bladzij-lest: de biquaternion en de multi-quaternion,
en de multimeetkunde en de multi-mechanika.
En dan de groepentheorie en de axiomatiek.
En héel, héel in de verte het Nirwanah:
a = a. Maar zóver komen wij stervelingen gelukkig
niet. Ja, Hamilton's meesterwerk is wél onvolmaakt:
als 'n bloem of 'n kind.
De echte hoor-wiskunst is een gekamoufleerde
tautologie, En de draadmodellen en Hottetotse
vingers of tenen zijn de kamouflage. Ik denk, dat
,,Vijf schapen'' in 't Hottentots ,,pink'' schapen
heet, als ze tenminste bij hun duim beginnen te
tellen, wat ik niet weet. En ,,tellen'' moet dan in 't
Hottentots ,,aanwijzen'' zijn, of ,,aanraken'' of
,,aufeinanderbeziehen'', of zo iets. En als hij de
volgende dag maar tot ringeling kan komen, wordt
hij nijdig, en beweert, dat er 'n schaap gestolen is
uit het hok, Want ,,pink'' min ,,ringeling'' =
,,duim'' volgens de zwarte Bartjes. Arithmetiese
gebarentaal. Ik zou zo oppervlakkig zeggen, dat de
konklusie wat haastig is, want al willen we 'n telfout
buiten rekening laten, dan zijn er toch nog twee
gevallen mogelik: óf 'n schaap minder dan gisteren,
óf 'n vinger meer tussen duim en ringeling! De
betrekkelike waarschijnlikheid dier beide mogelikheden
kan hier onbesproken blijven: zie boven in
voce ,,kan wél'' en ,,kan niet.'' En zo nog duizend
gevallen. Maar iets móet er toch gebeurd zijn?
Wat je noemt: logies-mathematies-onomstotelik-absoluut-zeker-móet!
Laten we het boekje eens raadplegen: ,,Als a
gelijk b en p ongelijk q, dan is óf a ongelijk p en b
ongelijk q, óf a ongelijk p en b gelijk q, óf a gelijk
[pag. 34]
p en b ongelijk q'' zegt paragraaf zoveel. En die
stelling wordt keurig bewezen uit de kontraktieve
wet van het gelijkheidspredikaat: ,,als a b en
b c, is a c.'' Maar het bewijs van díe wet
ontbreekt in het boekje, en in plaats daarvan wordt
naar een paar voorafgaande vetgedrukte definities
verwezen: hoeveelheden, waarvoor de kontraktieve
wet van 't gelijkheidspredikaat geldt, heten eindige
hoeveelheden of puntverzamelingen, de overige
oneindige! Maar 'n Hottentot heeft toch geen
oneindig aantal vingers ! Da hört doch....
Sfinx hoor-matesis haalt de schouders op: mijn
zaak niet. Kwestie van anatomiese ethnografie....
Wat zou z'n moeder daarvan zeggen?
* *
*
Tellen is het ,,aufeinanderbeziehen'' van schapen
en vingers. De schapen lopen door elkaar en de
vingers moeten in 't gelid blijven, maar gegeven
zijn beide. Bewustzijnsinhouden.
De bewustzijnsinhoud ,,duim''. Mijn duim, Déze
duim. Deze, mijn duim nú. Gezichtsindrukken,
tastindrukken, spiergevoel: scheringdraden. En
herinneringen: deze, mijn duim gisteren. En eergisteren,
en ,,altijd.'' En duim-verwachtingen, die
als twee droppels water op de herinneringen lijken.
En op de verwachtingsherinneringen. Herinneringen
aan blijde, vervulde verwachtingen, want
mijn duim heeft nooit niet-thuis gegeven, zover me
heugt: m'n duim-zuigperiode ken ik alleen nog
maar van horen zeggen. Ik gelóof in m'n duim,
haast nog meer dan in mezelf. Mijn duim is een
natuurwet.
De bewustzijnsinhouden ,,schaap'' zijn me niet
[pag. 35]
zo duidelik: die zijn wat verder verwijderd van de
gele vlek van mijn ziel dan m'n duim en m'n
pink. Nu ik ze in het oog tracht te krijgen, vormen
ze een soort nevelvlek, waarin allerlei kometen
schijnen rond te zwieren: deze-zwarte-hamel-nu,
en dát-aardige-lammetje-van-toen en wol en schapekaas
en mèh.... Wacht, daar heb ik die hamel-komeet
te pakken bij z'n dikke vacht. Gauw m'n
duim erop: déze-nú is tenminste al vast geteld. Die
volgt, en die volgt, tot pink toe. Maar de kometen-staarten
van herinneringen grijpen in elkaar en ik
raak de tel weer kwijt, als een blinde Cycloop.
Gelukkig dat ik mijn vingers nog heb: vijf natuurwetten
aan iedere hand. Vijf artikelen des geloofs.
Vijf ?....
't Is erg lastig voor een Amsterdammer zich in de
zielstoestand van 'n tellende Hottentot te verplaatsen,
want die telt zijn vingers niet, evenmin als een
Amsterdammer zijn telwoorden. Zo'n zwartje grijpt
met z'n telwoorden, en eet en vecht ermee, maar
hij schrijft ze niet op 'n leitje of op een scheurkalender,
en dat vergeet ik telkens. Maar zijn schapen
telt hij wel. Op zijn vingers. Waarom eigenlik
niet andersom? Wel, omdat het ongemerkt-kwijt-raken-van-een-schaap
tot de droevige herinneringen behoort,
die hij in 't loket ,,kan wél'' voor
't grijpen heeft gelegd, maar analoge gevallen
voor een van zijn vingers heel secuur in de brandkast
,,kan niet'' zijn weggesloten.
En omdat zijn vingers niet door mekaar lopen.
Daarvoor zitten ze te stevig aan elkaar vast. Een
vijf-éenheid.
En toch....
En toch heeft m'n duim welbeschouwd oók 'n
kometenstaart. En de broertjes ook. En dan heb ik
nog zoiets als een bewustzijns-inhoud ,,hand.'' Met
'n heel groote staart. En ,,mijn andere hand'', dito,
[pag. 36]
dito. En al die staartjes en staarten grijpen in elkaar
als bij 'n troep buidelratten met hun jongen op de
rug, maar nog verwarder en nóg minder telbaar.
't Is wel een lange weg van nevelvlek tot logarithme..
Ik had het toch zo mooi gedefiniëerd op m'n eerste
pagina: bewustzijnsinhouden en zielsbewegingen.
Het indikatieve en het emotionele. 't Gegevene en
het wordende. Weten en willen. Hebben en krijgen.
Ik ben er nóg trots op, en toch is 't maar goed, dat
ik niet beloofd heb me er aan te houden, want dan
moest ik nu al die ratten bij hun staart pakken, en
daar zie ik geen kans toe. 'n Oneindig aantal vingers?
Maar dat hebben we allemaal, als je de oude
meerekent, de herinneringsvingers. Om van de
verwachtingsvingers niet te spreken. Daar is uur
noch tijd. En maat noch tal. Wiskunde? 't Mocht
wat: eppure si muove.
En tóch alweer,,.,
En tóch hadden Galilei's inquisitoren niet zo
helemaal ongelijk. 'n Mens móet nu eenmaal vaste
grond onder de voeten hebben, om niet te vallen,
en van louter zielsbewegingen kan zelfs geen profeet
leven. We zijn nu eenmaal tellende wezens, al
komt de rekening niet altijd uit zoals we verwachtten.
Ja, en dan schreeuwen we moord en brand,
groot-inquisiteur en Hottentot en wij allemaal. En
beginnen opnieuw, aan 't volgend luchtkasteel.
,,Oeden menei?'' 't Mocht wat: hebben is hebben,
en krijgen is de kunst.
* *
*
Logies onmogelik en fysies onmogelik, Familie
of niet?
Logies onmogelik zijn twee tegenstrijdige onderstellingen.
[pag. 37]
De vraag is maar of die fysies mogelik
zijn? Een schaap met vijf poten laat zich zonder
protest veronderstellen, maar 'n vierpotig schaap
met vijf poten? Hoeveel bewustzijnslamsbouten
zitten er aan zó'n beestje? M'n jongste dochter
beweert, dat ze 't raadsel raden kan: je neemt een
schaap en legt er vijf schapepoten naast, dan heb
je 'n vierpotig schaap mét nog vijf poten! Zo'n
slimmerd! Maar Multatuli beweert, dat die oplossing
niet deugt, en dat er heus mensen zijn, die
ongerijmdheden geloven: vier en tóch vijf, éen
en tóch drie, éen en tóch niet-éen, a en
tóch niet a.
Zou 't waar zijn? Zou 't ,,credo, quia absurdum''
ooit in oprechtheid zijn beleden? Maar wat vraag
ik. Heb ikzelf niet duizendmaal rekenfouten gemaakt,
en ben zalig geweest in het geloof, dat de
kegelsnede uit mijn probleem een ellips was, tot
'n beterweter me zonneklaar bewees, dat die veronderstelling
,,ongerijmd'' was, en 't ,,onmogelik''
iets anders dan een parabool kon wezen? Ho, ho,
beterweter, wacht wat! Ik ben dom geweest,
dat geef ik graag toe; ik had de opgaaf niet met de
nodige aandacht gelezen, of mijn aandacht is
onderweg verslapt. Schandelik, onvergefelik, allemaal
goed. Maar 'n ,,ongerijmde veronderstelling?''
Die beschuldiging wijs ik met verontwaardiging
van me. M'n ellips was helemaal niet ongerijmd;
hij paste enkel maar niet in 't vraagstuk uit het
boekje, maar opperbest in dat andere vraagstuk,
waarin mijn verstrooidheid de opgaaf verhanseld
had. Van een geloven-aan-het-ongerijmde, laat
Staan ,,quia'' het ongerijmd-zijn, was geen sprake,
kón bij de domste schooljongen geen sprake zijn.
Wat hij zégt kan kontradiktoir wezen, wat hij bedoeld
heeft, kan de strengste pasigrafiese kritiek
doorstaan: in het allerergste geval heeft hij niemendal
anders bedoeld, dan een afkeuring wegens
[pag. 38]
onoplettendheid te ontlopen. En dat is toch niet
ongerijmd! Neen, schooljongensongerijmdheden
hebben met ,,logies-onmogelik'' niets uit te staan:
verminkte of mislukte taaldaden zou men ze kunnen
noemen, die óf de hoorbetekenis alleen óf alle
noemenswaarde betekenis missen, Taalfouten hoogstens,
geen echte denkfouten.
Maar de Heilige Drie-éenheid dan? En de
erfzonde naast Gods almacht? En de bilokatie van
Jesus' lichaam? En al die paradoxen van Lao-Tse
tot Bolland toe? Met welke pasigrafie moeten die
ontleed worden? Met ,,verminkte taaldaden'' laat
zich de Dageraadsman hier niet afschepen: die
taaldaden worden wel dégelik gehoord, brengen
emotie teweeg of doen emotie te niet, alle logika
ten spijt.
Pasigrafie is eigenlik en eigenlik ideografie.
Aristoteles is er al mee begonnen. Die schijnt de eerste
prozamens geweest te zijn. En dan is Leibniz in
ieder geval de tweede. Ideografie: begrippen tekenen
met 'n écht potloodje op 'n écht papiertje.
't Is waar, Aristoteles had nog geen potloodje, en
Leibniz geen stereotiepplaten, maar idealen hadden
ze toch allebei. Het ideaal van mensenvrede en
geestesrust door de ideale tellerij. Schrijf het op,
stormende en worstelende mensheid, schrijf het
toch gauw op, al wat je verdeelt en verenigt! Tèl
je emoties, en ze zulen bedaren, als golven onder
'n olielaag.
De wijze raad heeft niet mogen baten, We
hèbben geteld, en we tellen nog. Oneindig beter,
dan Leibniz en Aristoteles konden dromen. De
hele logika hebben we al uitgeteld en de halve
natuur erbij, maar de golven gaan hoger en hoger
en 't vredeschip is 'n pantserkrulser geworden.
Eilacie, de olie drijft enkel aan de oppervlakte, en
getelde emoties zijn geen emoties meer.
[pag. 39]
Kontradiktie is een emotie, en laat zich niet
becijferen. Of omgekeerd gezegd: eer we met
elkaar aan het cijferen kunnen gaan, moeten onze
eenheden kant en klaar, welgeformeerd en vredig
,,gegeven'' zijn, en een gegeven kontradiktie is zelf
'n vierpotig-schaap met vijf poten.
Neen, neen, Aristoteles was toch de eerste
prozaman niet, welgeteld. Want de Boro-Boedoer is toch
óok 'n ideografiek, zij 't zonder logarithmen. Ja,
vredig zijn ze wel, dre zonbestraalde ommegangen,
maar van hoe felle strijd spreekt een zó diepe vrede.
Ach, wij ontcijferen dat logies tekenschrift niet
meer, ondanks onze minutieuse fotografieën en
nog minutieuser kommentaren, maar éenmaal zijn
die stenen beelden geteld en gemeten, gedacht en
geschikt naar wat toen eeuwige wetten van waarheid
en vredige zekerheid schenen, maar die nu
lang vertreden en vergeten zijn, zoals onze wetten
en onze waarheid vertreden en vergeten zijn zal,
als onze strijd is uitgestreden.
Er is proza in de Boro-Boedoer.... geweest,
* *
*
Als ,,kontradiktie'' een emotie is, is ,,niets'' er
ook een. Schrap de eerste n in de waarheid-als-een-koe:
,,niets is A en tóch niet - A'', en 't hele
publiek schreeuwt: kontradiktie! Nu, met éen
lettertje is de vrede niet te duur betaald, en ik wil
mijn lezers niet bozer maken dan ze denkelik al
zijn, maar 't is toch moeielik, beterschap te beloven,
,,A-en-tóch-niet-A'' moet ik altijd ,,niets''
noemen? Maar hoe dan met ,,A-en-tóch-B''?
Mag ik daar ,,iets'' tegen zeggen? Of prefereert u
misschien ,,iets óf niets, selon le cas''? Mij wel, als
u me dan maar waarschuwen wilt, wanneer ik voor
[pag. 40]
,,B'' ,,niet - A'' mag schrijven zonder stormen van
protest, en wanneer niet. Bij ,,uit'' en ,thuis''
schijnt het al moeilik te wezen, volgens Mr. Bruis
uit de Camera Obscura, maar hoe dan wel met het
weer, of de goede zeden? Wélk B - weer of wélke
B-zede is niet-goed? De formalist antwoordt:
wel, die men ,,niet-goed'' noemt, maar dat zijn
stenen voor brood, want wie die ,,men'' is, en hòe
hard die moet schreeuwen, om het ,,noemen'' te
mogen noemen, zegt hij er niet bij.
En toch herinner ik me zo duidelik de tijd, toen
ik nog wist wat ,,niets'' beduidt en 't héel iets
anders vond dan ,,iets'', maar ik ben wel dommer
geworden sinds mijn schooljaren. Ja, de sommetjes
weet ik nog best: drie min drie en vier min vier en
vijf min vijf, dat was allemaal ,,nul'' en het was me
zo helder als glas. Maar later hebben ze me het
onderscheid tussen hoofdtelwoorden en rangtelwoorden
aan 't verstand willen brengen, en van dat
ogenblik af, ben ik de nul-kluts finaal kwijt geraakt.
,,Iemand heeft drie appels en verliest er drie, wat
houdt hij over?'' Maar mijn hemel, hoe kan ik dat
weten? Een peer misschien, of z'n goede naam, of
de kluts? En nu wil ik wel heel gehoorzaam ,,niets''
zeggen, maar hoe die niets er nu uitziet, dat is het
wat ik zo graag weten wou. Ik heb het mijn buurman
de schoolmeester gevraagd, die berucht is om
z'n onverstoorbaar geduld, maar de man is na 'n
half uur woedend weggelopen. 't Begon toch hoopvol:
,,de zaak is eenvoudig, meneer, dat u deze
opgave niet goed hebt gelezen. De bedoeling is,
dat die man ènkel drie appels heeft, en niets anders,
begrijpt u? Of althans, dat u niets anders mee
moogt tellen.'' Maar toen ik schuchter giste, dat
met ,,niets anders'' dan zeker zijn eetlust bedoeld
zou zijn, beweerde hij, dat ik hem voor de gek
hield.
[pag. 41]
Ja, die rangtelwoorden hebben het me gedaan.
,,Een-twee-drie-vier-vijf, vijf-vier-drie-twee-een''
had de iuffrouw van de bewaarschool me geleerd,
en ik vroeg niet verder, naar nul noch Nirwanah.
Maar toen ik later in de geschiedenisles jaren inplaats
van vingers moest tellen, was 't met mijn
zielsrust gedaan. Het ,,eerste'' jaar, het ,,eerste''
ding, het ,,eerste'' begrip? Hoe dat van het tiende
of het n-de te onderscheiden? Aan 't nummer dat
er op geplakt is? Maar huizen zijn niet eens altijd
genummerd, laat staan mijn bewustzijnsinhouden
of zielsbewegingen. Maar misschien gaat het met
de hoofdtelwoorden nu wel weer wat beter. Laat
ik het nog eens proberen.
* *
*
,, ,,Een relief van de Boro-Boedoer enerzijds en een
stereotiepplaat van ,,Schrijn's Siebenstellige Logarithmen''
aan de andere kant'' '', Dat was onze
opgaaf, Eén of twee. Twee eenheden of éen
twee-eenheid of misschien 'n veel-eenheid? En indien
twee, dan twee an sich of twee für uns? En indien
éen, waar is dan het andere van die éen?....
Beproeven wij de werkhypothese ,,twee an sich'':
hier 'n stuk steen op Java, daar 'n brok lood ergens
op een Duitse zetterij. Allebei hard genoeg om er
'n filosoof mee tot rede te brengen, maar dat mag
niet, van wege het wachtwoord ,,an sich,''
En dus: smijt ze 't helal in, de een naar Sirius
en de andere naar Siderius, of beter nog: buiten
het helal. Denk alles weg, de zetterij en de Boro-Boedoer
en Sirius en Siderius en uzelf, lezer, en
mij, vrager. Niets dan twee dode brokken materie
zonder meer, zonder historie en zonder zin, zonder
verleden en zonder toekomst, zonder wisselwerking
[pag. 42]
en zonder samenwerking: zo twee als twee maar
zijn kan.
Geen wisselwerking en dus geen afstand, die
mogelike meting veronderstelt, geen onderscheid,
dat vergelijking onderstelt, geen gelijktijdigheid of
ongelijktijdigheid. Twee doodheden zonder meer,
maar toch nog altijd twee, zou ik zeggen.
Voorzichtig wat, laten we 't nog eens natellen:
neem de steen eens weg: blijft éen. En nu ook het
lood: blijft nul, zou mijn buurman-schoolmeester
zeggen, als hij niet weggedacht was. En nu weer
een paar scheppingsdaden: lood, steen, in 't komt
uit: werkelik en doodeenvoudig twee, zonder spoor
van een wereldraadsel
Ja toch, iéts blijft er nog te raden over: wat is het
onderscheid tussen 'n steen, 'n verdwenen steen en
'n nog ongeschapen steen? Wie 't al weet mag het
niet zeggen, want konventie en wijsheid zijn twee.
Zelf bedenken. En niet vals doen, door er een
filosoof naast te zetten, om tot rede te brengen, of
een weegschaal of een ,,mogelike'' filosoof of een
,,mogelike'' weegschaal. Neen, al die stenen eerlik
morsdood en moederziel an sich, En dan het
onderscheid?
Ge ontwijkt de moeielikheid door 't kind een
andere naam te geven, en te zeggen: nummer éen
bestaat, nummer twee niet meer, en nummer drie
nog niet? Maar dan wordt de vraag: wat ís bestaan?
Van een dood ding. An sich.
Signifika is geen etymologie, En dat be-staan
met weer-staan en existere met stare en misschien
wel met sterk verband houdt, bewijst natuurlik
niets. Hoogstens, dat onze voorouders geen recht
begrip van een dood-ding-an-sich hadden: die lui
wáren nu eenmaal niet wijzer. Maar wijzelf,
wij-hier-en-nu, wat bedoelen wij met dat mysterieuse
bestaan van die eenzame steen? De signifika antwoordt:
[pag. 43]
als je jezelf wilt verstaan, kijk dan naar je
medemens, dat vereenvoudigt het probleem. ,,Ik
besta'', heb je beweerd, en er ruzie om gemaakt met
Descartes, tot je er duizelig en wanhopig bij werd.
Welnu, kijk eens rond op de markt of de beurs en
wacht tot je 'n verstandig mens hetzelfde hoort
zeggen, dan kun je zien wat hij bedoelt: 'n bod of
'n vraag, of 'n ,,tip'' misschien? En let dan eens op,
of hij er zij bij spint. Dat is 't beurskriterium voor
gelijk hebben.
't Wachten duurt wat lang, is het niet? Op de
markt of de beurs is het spreken enkel tgenspreken,
't zij dan bij voorbaat of achteraf, en wie zou nu 'n
angebliche bestaander ooit tegenspreken? Als je de
vent niet gelooft, is ie je toch zéker geen antwoord
waard. Zou ,,ik besta'' wel Hollands wezen? Ik
bedoel echt Hollands, menens-Hollands, geen taal-oefeningetje
en geen woordespelletje? Ja, we hebben
wel eens van solipsisten gehoord, die wonder wat
nieuws meenden te verkondigen, maar 'n non-ipsist?
Wat zou die wel bedoelen? Als ikzelf eens
beweerde, een machine te zijn, een dood ding,
een soort natuurlike gramofoon-met-annex-'n-koolverbrandingsapparaat?
Bewijs me het tegendeel
eens, lieve lezer, als je kunt? En probeer maar geen
steen- of loodargument, want als ik schreeuw,
bewijst dat toch niets: dat doet 'n kermispoppetje
ook. Neen, in significis is aan ,,ik besta'' noch aan
,,ik besta niet'' zin of slot te onderkennen, en dan
Zou de dode steen bestaan? Maar ,,dood'' is 'n
steen of 'n mens of 'n god toch enkel voor een
ander en niet ,,an sich''? De dode Napoleon is 't
andere van Napoleon, met een tijdsbeperking erbij:
na 1821 maar daar was en is dat andere niet minder
levend om. Neen, als we waarlik tellen willen, dan
zullen het gedachtedingen en geen stenen of loden
tafels moeten zijn.
[pag. 44]
Dus twee ,,für uns''?
Landmeter heeft gedroomd van de stenen Maya
en, ontwakend, denkt hij aan zijn logarithmetafel:
hij heeft een nieuwe nodig. De zoveelste herdruk
natuurlik. Nu ja, dat kan tóch geen ongelukken
geven: 't is stereotiepdruk.
Dat is geen tellen. Tellen kunnen wy enkel twee
dingen, die in éen gedachte zijn, en wát wij tellen,
d.i. wát wij onderscheiden-en-herkennen-in-énen,
dat zijn niet de steen en het lood, maar eerstens:
steen-en-lood met de aandacht op de steen, en
tweedens: steen-en-lood, met de aandacht op het
lood, of beter gezegd: begin en eind van éenzelfde
geestesbeweging: 'n twee-eenheid.
Maar 'n geestesbeweging is een beweging van
ónze geest en dus begin- en eindeloos ,,für uns.''
En omvattend, behalve de getelde onderscheidenheden,
ook alle óngetelde vergelijkbaarheden: de
veel-eenheid.
En vragen we dan nog naar het ándere van die
veel-eenheid, gevormd door onze steen-en-lood-tellende
geest, wel, dan is het met de hele tellerij
alweer finaal uit. Heb ik het niet gezegd, dat 't
niet-hegelen moeielik is, voor wie met alle geweld
wil tellen ?
* *
*
Ís tweemaal-twee nu eigenlik vier, en is bijgeloof
wat anders dan logika, en leugen wat anders dan
waarheid, óf is al wat bestaat en niet bestaat, en al
het mogelike en niet-mogelike toch ,,krèk eveleens''
en kunnen we het praten en het boekenschrijven
en het vragen en het antwoorden wel laten?
Signifika is 'n allerverderfelikste hebbelikheid
voor wie weet, wat hij wil.
Maar meesttijds weten we dat niet.
. . . . .
OPLOSSING
De vraag, die ik heb gesteld, of liever: die ik
vergeefs getracht heb te stellen, is niet voor beantwoording
vatbaar. Niet voor beantwoording door ja
of neen, maar ook niet voor beantwoording door
,,misschien'' of ,,ik weet het niet.'' Want de vraag
naar het algemene is een, menselikerwijs gesproken,
natuurlike vraag, waar ons rekenen en meten, ons
weten en willen, redelikerwijs toe leidt, maar toch
is het geen redelike vraag, omdat wie haar uiteindelik
stelt, daarmede het bizondere stelt.
En evenzeer natuurlik en evenmin redelik is die
ándere vraag, waar de tegengestelde gedachtegang
onverbiddelik op uitloopt: ís er 'n waarheid buiten
het leven, ís tweemaal-twee vier?
De mathesis is de kodetaal van het biezondere, van
het indikatieve, van de bewustzijnsinhouden, de
mystiek die van het algemene, van het emotionele,
van de zielsbewegingen. Maar beide ,,inhaltsleer'',
zolang de een zich tot het biezondere en de andere
zich tot het algemene bepaalt. Het meest abstrakt-wiskundige
theorema is niet te formuleren zonder de levende
Adam er in te betrekken, die de dingen zijns
geestes benoemt met de wil, ze te beheersen,
en het meest abstrakte dogma omvat in zijn premissen
diezelfde geestesdingen en diezelfde wil.
Maar ook de taal is een levensverschijnsel en een
[pag. 100] levend verschijnsel, schakel en overgang tussen
biezonder en algemeen, tussen rust en beweging, tussen
vreugde en leed, en daarom voert de mathesis tot
mystiek en de mystiek tot mathesis, door het ganse
denk- en gevoelspektrum van mensindividuen en
gemeenschapsmensen heen. De kodewoorden worden
wilswoorden en daadwoorden en strijdwoorden, die
zelve breken en zelve bouwen en die verstarren en
herleven in altijd wisselende nederlaag en zegepraal. En
de levende mens strijdt mét het woord en tégen
het woord, klampt er zich aan vast en werpt het van
zich, beheerst het en wordt erdoor geknecht.
De eeuwige gedachtestrijd. De eeuwige wilstrijd.
Die menselik werkelik is en menselik natuurlik. En
die meer is en dieper gaat dan de strijd der woorden
en begrippen, die er de uitdrukking en de drager
van is. En daarom door die woordenstrijd wordt
belemmerd in zijn opgang en beroofd van zijn schoonheid,
doch tevens aan die weerstand nieuwe kracht en verheffing
ontleent. Kracht om te vervullen, wat
menselike natuur is om te vervullen, verheffing om
te bereiken wat menselike roeping is om te bereiken.
En de weerslag van dat algemene op ons biezondere
mensen-van-nu-en-van-hier? Op ons hardhorige
woordvechters en kortzichtige geweldvechters om
wat wij nauweliks beseffen en tegen wie wij nauweliks
doorzien? Gevoelen wij die weerslag en horen wij zijn groot geluid?
* *
*
Die oren heeft om te horen, hij zál horen, en die
ogen heeft om te zien, hij zal móeten zien. Een nieuw
woord en een nieuwe waarheid stijgen op uit de
kreten der stervenden en de vervloekingen der levenden, [pag. 101]
een nieuw licht en een nieuw geluk overglanzen
de duisternis der geesten en de warreling der gedachten.
Een nieuw woord van menselikheid en mensenwaarde
dat weerklank vinden zal ook bij wie het
tans nog niet verstaan, een nieuw licht van geestesvrijheid
en gemeenschapsleven, dat schijnen zal
voor wie er tans nog het hoofd van afwenden. Een
schrikkelik woord en een onheilzwangere gloed voor
het ondergaand geslacht van goudaanbidders en
geestenknechters, een liefelik woord en een ontroerend
schone glans voor het komende geslacht van haat-haters
en gemeenschapsarbeiders. Een nieuw woord,
toch wortelend in de eeuwen, een nieuw licht, toch
ontstoken aan de nooit ganselik verdoofde vlam van
't brandend mensenhart....
Lijdende broeders, ik bemin u,
Strijdende kameraden, ik groet u.
Zijn is Kommunist zijn.
ARNHEM-AMSTERDAM, 1921-1924.